716

rund die het juk aanvaardde, hij was een balling. Wat leidt ons uiteindelijk uit de stad ? Ragnarok, corona. De leeuw brult weer : Keer terug tot het rund, tot het juk. Minder en kom tot de natuur. Dan zul je opgenomen worden. De opname is allang geweest. En je kunt nog steeds opgenomen worden. Het is geen druk op de knop, maar een levenswijze. Wacht aan de zee tot de arend je oppikt. Heb geduld. Volhard in het lijden en strijden. hoofdstuk 36 het indiaanse suriname Cornelius van Coll (1842-1922) was een missionaris in Suriname die over Suriname schreef. Hij schreef over de oorspronkelijke bewoners van Suriname, over de indianen, maar dat er later ook afstammelingen van de Afrikanen bijkwamen, en ook Israelieten. Hij noemde Suriname het land van de indianen. De indianen noemden zichzelf de kalienja in het Caraïbisch, en in het Arrowaksch loekoenoe, wat mensen betekent. Zij waren waarlijk mens want zij leefden nog gewoon in de natuur. Er kwamen ook wat blanken bij in Suriname, die kwamen van over het water, de Europeanen, die ze in het caraïbisch paranokili noemden, wat betekent : de mannen van over het water, en in het Arrowaksch werden zij faleto genoemd, kundigen. Ze wisten niet of de Afrikanen nu mensen waren of iets anders, en die werden in het caraïbisch mati of mekro genoemd, wat zwarten betekent, en in het Arrowaksch djoeli of konoghoedoe. Van Coll stelt dat bij de Arrowakken de Israelieten werden aangeduid met een naam die op de besnijdenis heenwijst. Er was in het Arrowaksch een woord voor besnijdenis. Van Coll stelt in zijn boekje 'Gegevens over land en volk van Suriname' uit 1903 dat Suriname oorspronkelijk werd bevolkt door een indianenstam genaamd de Surinen, waaraan ook de naam Suriname is ontleend. Hij stelt dat er ook vele stammen in het Zuiden waren die botoeoedo's werden genoemd. Die naam zou heenwijzen naar een plug die sommige indiaanse stammen door hun onderlip hadden. De Arrowakken en Caraïben waren hele grote stammen, en de Caraïben stonden bekend om hun bloeddorstigheid, waarmee ze de slavernij konden uitbannen, want de blanke kolonisten voerden een handel in roodhuidige indianen. De blanken noemden de Caraïben menseneters, oftewel kannibalen. Van Coll laat het in het midden of dit werkelijk zo gebeurde. Wel noemt hij een brief in het zendingsarchief van Pater Fredericus van der Hofstadt uit 1684 dat zendelingen voor hun werk door indiaans grondgebied moesten gaan. Velen werden gevangen genomen en wreed vermoord. Langzaam verbrand en gebraden om zo half levend door de indianen te worden opgegeten. Het was oorlog, en de indianen wisten waartoe de blanken in staat waren. De indianen gebruikten giftige pijlen om henzelf te verdedigen, strijdknotsen en schilden, tigiboro. Van Coll stelt dat de Arrowakken beweerden dat ze boten hadden die wel driehonderd indianen konden vervoeren. Deze boten werden kanoa's genoemd. Van Coll stelt dan dat Paramaribo oorspronkelijk de hoofdplaats was van de Arrowakken. Hun opperhoofd Arimoribo woonde daar. Hier komt ook de naam Paramaribo vandaan, wat dus een Arrowakse, indiaanse, naam is. Een rivier bij de hoofdplaats heette Parimoribo, oftewel de rivier van Arimoribo. Arimoribo betekent jongeling, waardoor Paramaribo als betekenis heeft de rivier van de jongeling of van het opperhoofd. Arimoribo had veel oorlogslieden die op zijn bevel de wapenen grepen, maar dit mocht alleen gebeuren als de piaai-man was geraadpleegt en de beschermgeestelijkheden gunstig waren gestemd. De piaaiman is de medicijnman, de natuurprofeet of demonoloog. Ze wilden dus niet buiten moeder natuur omleven. De Arrowakken zijn vreedzamer, meer open voor godsdienst, stelt van Coll, terwijl de Caraïben

717 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication