844

9. Ik hoor iemand roepen, de engel van de nacht. Deze kinderen hebben niemand, niemand die op hen wacht. 10. Ik neem hen in mijn armen, maar een pijl doorboort mijn rug, Nee, in de nacht kan niemand werken, Alleen in de dageraad hebben we alles terug. 11. Ik kan het bijna niet geloven, Ik zink weg in de rivier, De nachtmerrie is nog maar net begonnen, De dageraad ligt verborgen op de bodem van de rivier. Psalm 3 1. Het is koud hier, Ik heb geen klederen om mij te warmen, En ik ben weggerend van het vreemde vuur, want dat zal hen allen verslinden. 2. Ik ben maar een arme jongen, Ik heb geen bezit, geen steen om mijn hoofd op te leggen, Maar tijdelijke rijkdom is een vreemd vuur, wat hen allen zal verslinden. 3. Er zit iets in mijn hoofd, Het spreekt tot mij, Het zijn mijn herinneringen. 4. Ik zag de bruggen branden op die dag, En ik rende tot het bos, Ik zag de steden afbrokkelen, En niemand weende om mijn verlies. 5. IJskoude harten, dobbelende om mijn hart, Het vreemde vuur waaraan zij zich warmen, zal hen weldra verslinden. 6. Zij willen mijn boodschap niet horen, en ik spreek niet meer. Zij lachen, opdat ze kunnen geloven dat ze iets hebben, Maar ze hebben niks meer, Slechts ijdelheid in de wind.

845 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication