De mens moet leren onderscheid te maken tussen het abstracte en het concrete en zich altijd afvragen in hoeverre iets abstract is en in hoeverre iets concreet is. Hegel stelt in 134 dat het negatieve verbonden is aan het abstracte en dat het bewustzijn eenzijdige concepten zal ontkennen en abstract zal maken. Maar de positieve betekenis is de samenhang en dit is de kern van beide tegengestelden. Door onderscheiding wordt de kern van eenheid zichtbaar, wat ervoor zorgt dat dingen worden ontvouwen, stelt Hegel in 136, en daardoor worden ze ook verminderd, wat zich vertaalt als kracht. De kracht keert terug tot zichzelf maar moet zichzelf uitdrukken. Het onderscheid zorgt dat de kracht wordt opgewekt, om er zo ook voor anderen te zijn. Dat is ook de definitie van onderscheiding. Het kan zich zo uitdrukken naar anderen om de anderen te helpen. Dit is het doel van de onderscheiding. De kracht is de substantie van de onderscheiding. De kracht die tot zichzelf terugtrekt wordt zo ook een 'één', wat weer ontvouwing tot gevolg heeft. De kracht is en blijft ook het geheel, de context. De verschillen zijn oppervlakkige, verdwijnende, momenten, maar zonder dat zou de kracht niet kunnen bestaan. In 137 stelt Hegel dat kracht niet zomaar beweegt, maar niets anders is dan het duurzame universele medium tussen de momenten en de objecten. In 141 stelt Hegel dat het realiseren van kracht ook verlies van realiteit betekent. De kracht verandert namelijk door het realiseren ervan. 162. Hegel stelt dat de eenheid een moment is van vervreemding, wat ook gebeurt in het Alice en Wonderland uit 1865 van de post-Hegeliaanse schrijver Lewis Caroll. Alice raakt in haarzelf, in haar gedachten, verzeild en komt zo tot de vervreemding wat zich symboliseert als het wonderland. Als het zelf gelijk wordt aan het zelf dan vervreemd het, maar tegelijkertijd strijdt het tegen de vervreemding, en wordt zo eenzijdig, zodat het daardoor nog meer vervreemd. 163. Hegel stelt dat de eindeloosheid een rusteloze beweging van het zelf is waarin het iets beweert te zijn waarvan het in feite gewoon het tegengestelde is. Het zelf kan nooit zijn wat het beweert te zijn, maar is altijd het tegengestelde, en dan ook nog in een veel hogere graad dan wat het beweerde te zijn. Dat is de definitie van de eindeloosheid, dat het zelf het niet even kant en klaar in een doosje kan stoppen, want de waarheid is altijd meer, en ook nog eens tegengesteld eraan. Dat moet wel, want anders zou alles vastgelegd kunnen worden in zomaar simpele beweringen. Het woord is er dus alleen maar voor om het tegengestelde te laten zien. De taal werkt altijd weer tegengesteld aan dat wat het bedoelt. Vandaar dat Hegel stelt dat het zien en horen weg zal vagen en het bewustzijn zal overblijven, en Hegel kennende is er ook natuurlijk weer een andere kant van het verhaal. Je weet nooit of je hem nou bij de kop of bij de staart hebt, en er zijn ook altijd weer uitzonderingen. 'Hoewel' is zijn stopwoord, en ook 'voorzover', en natuurlijk 'maar'. Er zit bij Hegel altijd wel weer een addertje onder het gras. Voortdurend werkt hij zijn ideeën verder uit. Er valt altijd wel weer wat aan toe te voegen, en er valt ook altijd weer wat af te halen. Voortdurend loopt hij eraan te draaien. Hij probeert alle denkbare mogelijkheden uit. Taal is bedrog, stelt Hegel, en er moet doorheen geprikt worden. Hij is een architect van de filosofie met een beveilings-systeem. Niets maar dan ook niets wordt aan het toeval overgelaten. Alles wordt secuur gebouwd, en over alles wordt lang nagedacht. Het mag bij Hegel niet vastgroeien. Alles is altijd in verandering. 166. Hegel stelt dat in de voorafgaande zekerheden de waarheid van het bewustzijn iets anders is dan het bewustzijn zelf. Maar juist door de waarheid te ervaren vaagt het ook weer weg. Hij stelt dat
94 Online Touch Home