het zelf alleen maar een aanduiding is voor de inhoud van de relatie en de relatie zelf. Het ik is om het andere te confronteren, en om door het andere heen te prikken oftewel achter en boven het andere te gaan, om niets anders dan zichzelf te vinden. Zo stelt Hegel in 167 dat hierdoor, door zelfbewustzijn, het oorspronkelijke gebied van de waarheid wordt binnengegaan. De eerdere kennis druipt hier weg, wat slechts de kennis was van het andere, maar de momenten ervan zijn bewaard gebleven. Dat wat er bedoeld was, en de individualiteit en de universaliteit die daar weer tegenin ging in de waarneming zijn dan niet meer de essentie, maar de essentie is dan het druppelende zelfbewustzijn, de momenten van zelfbewustzijn. Immers, er is over een muur heengeklommen. Men is in nieuw gebied gekomen. Hier zijn andere regels, en dingen worden met het grootste gemak vervangen. Maar die momenten bestaan als abstracties, stelt Hegel, en die zijn nog niet geldig voor het bewustzijn, omdat het slechts wegvagende verschijnselen zijn. Maar zelfbewustzijn is in feite het komen uit de andere wereld, terugkerende tot het zelf. Maar er zijn dan wat problemen, want het zelfbewustzijn onderscheid zich van het zelf als het zelf, en wordt dus ook weer ontkend door het zelf, als een beveiligings-mechanisme, want het zelf herkent dit als het andere. Er is dus veel meer nodig. De mens komt niet zomaar langs dit ingewikkelde mechanisme heen. Maar het zelfbewustzijn stelt zich dan op als een beweging waarin de tegenstrijdigheid wordt ontkent, en waarin het zelfbewustzijn waarneemt dat de gelijkheid van het zelf en het zelf vaststaat. Deze zelfstandigheid, stelt Hegel in 171, houdt zichzelf in stand door de kunst van zowel het afscheiden als het consumeren van zijn anorganische natuur. De simpele substantie van het leven is de vervreemding van het zelf tot andere vormen, en is tegelijkertijd de analyse en oplossing van deze verscheidenheid. Hierdoor gaat het zich nog meer vervreemden en ook groeperen, en zij zullen instorten in elkaar. Dit houdt in dat het een andere vorm zal maken, terwijl ook de vorm ontkent wordt, wat ook weer voor hergroepering gaat zorgen. Het zijn abstracties van de essentie. Dit zijn ook weer allemaal verdere vervreemdingen totdat ze oplossen. Het is het geheel wat zichzelf ontwikkelt en dan doet oplossen, waardoor het zichzelf in standhoudt. 174. Hegel stelt dat de zelfstandigheid zichzelf ontwikkeld door ontkenningen. Dit is een negatieve essentie. Maar voor dit simpele soort van zelf zijn dit geen verschillen. Door de ontkenning van de ander komt de zelfstandigheid tot zelfbewustzijn en zeker van de ongeldigheid van de ander wordt dit voor zichzelf de waarheid, waardoor de zelfstandigheid van het object vernietigt wordt. Zo geeft het zichzelf de zekerheid van zichzelf als de ware zekerheid. In 175 stelt Hegel dan dat deze vorm van zelfstandigheid iets over het hoofd ziet, namelijk dat het geconditioneerd wordt door het object. Deze vorm van zelfstandigheid is namelijk afhankelijk geworden van het object wat het heeft ontkend. De zekerheid en bevrediging van de behoeftes gebeurde namelijk door de ontkenning, dus ze zijn gebaseerd op het object, en daardoor geconditioneerd. Het zelfbewustzijn is dan niet in staat om het object te ontkennen, vanwege de negatieve relatie die er is ontstaan. Zo wordt het object dus zelfs beter ontwikkeld. Het laat zien dat kapitalisme en monotheïsme illusies zijn. Zij grijpen het object van hun begeerte denkende dat ze er een slaaf van kunnen maken, maar worden zelf hierdoor een slaaf. Dit laat zien dat door de wet van karma niemand de ander kan afbreken, alleen maar kan opbouwen. Men kan alleen zichzelf afbreken. In die zin laat Hegel een veel diepere apocalypse zien. Hegel laat dus aan de onderdrukten zien dat ze geen ijzer met handen hoeven te breken, maar dat het ijzer zichzelf zal
95 Online Touch Home