3

De Ontsnapping Jara stond stil. Ze keek om haar heen. De rivier leek alsof het elk moment kon opwellen. De zon raakte bijna de rivier aan, geheel wit in de verte. Apen zag ze aan de overkant. Al snel was ze in de rivier en zwom naar de overkant. Ze greep een liaan, en trok haarzelf uit het water. Apen staarden haar aan. Ze kroop op een heuveltje verder het water uit, haar huid zat onder de modder. Ze hoorde het geluid van de apen, en opeens voelde ze hun handen op haar huid. Ze trokken haar verder omhoog. Het water dampte als in een mist, en het was er warm. Even later lag ze languit op het gras, tussen het mos, onder de bomen. Het was een prachtige jungle hier, in de dieptes van het regenwoud. Weer raakten de apen haar aan, en de rillingen gingen door haar lijf. Ze omhelsde hen, en ze lieten het toe. Ze was hun kind. Ze maakte zich meester van de situatie, stond op, en rende het oerwoud in. Even later stond ze in een hut. Ze was moe, ging op de versleten matras liggen. Niemand kon haar zeggen waar ze was. Het leek wel alsof de apen hier woonden. Achter de hut vond ze een skelet. Ze nam van wat appels die hier en daar lagen. Ze was hongerig, en ze at zelfs wat oud brood. Haar hele leven had ze verlangd naar een rustige plaats, waar ze alleen zou zijn. Ze was onrustig, zoals de apen onrustig waren, maar de natuur was mooi hier, ze kon hier wegglijden. De apen probeerden met haar te communiceren, maar zij gleed steeds weg omdat ze moe was. Ze hielden haar vast. Even later duwden ze haar bananen in haar mond. De natuur was als gladgestreken hier, niemand zei wat. Ze voelde zich oud en jong. Ze staarde naar het amulet wat ze om haar nek had gedragen. Ze had het in haar hand. Plotseling draaide ze zich om en zag een man staan, een indiaan. Een band met een paar witte veren om zijn hoofd. Hij pakte haar hand, en ging naast haar liggen. Zij vond dat eigenlijk heel normaal. Misschien woonde de man hier. Hij joeg haar niet weg. Hij gedroeg zich mysterieus. Ze voelde geen angst voor hem, alleen acceptatie. Als ze in zijn ogen keek zag ze een open jungle. Hij staarde naar haar. Ze kon wegzinken in zijn ogen. Ze zeiden niets tegen elkaar. De man maakte een vuur, en ging erbij zitten, en Jara kwam er ook bijzitten even later. Het leek wel alsof elke minuut een uur duurde. Zo stil was het hier. Er was hier een open wereld, een diepte. Ze omhelsden elkaar terwijl ze elkaar niet kenden. Ze wisten genoeg. De natuur bond hen samen. Er waren geen woorden nodig, alles was ondergedompeld in de prachtige natuur. De ontmoeting duurde lang. Daarna vertrok de man weer. Jara staarde naar het amulet. Het glom. Ze ging terug naar de versleten matras, en viel in slaap. Ze zag haar reis als een gezel, ze hield van de reis. Ze at van de natuur, en dronk van de rivier, het was genoeg. Ze was gelukkig. Jara was als bedekt door de natuur, als een veilige schuilplaats, geen slavernij meer. Maar nog wel de littekens daarvan. Ze was ontsnapt, ze had dagen door het bos gerend, en nu was ze hier. Slangen gleden door het gras. Ze had van hen niets te vrezen. Het was alsof de natuur haar opnam. Ze wilde wraak nemen op de blanken, maar hoe. Ze was zelfs gemerkt in haar mond. Vreemde tekens hadden ze in haar tanden gesneden, en metalen erin gegoten. Met haar mes probeerde ze het eruit te snijden. Al snel was ze aan het bloeden. De apen kwamen dichtbij. Ze kwam erachter dat de kolonisten zendertjes hadden gestopt in de dieptes van haar kiezen. Ze wist dat ze in gevaar was, nog steeds. Misschien konden ze haar wel achtervolgen. Ze rende verder, de voetstappen van de man volgende. Na enkele dagen kwam ze hem tegen. Hij trok haar naar zich toe. Ze spraken niet.

4 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication