108

Als hij honger had at hij, vaak rauw. Alles at hij wat hij kon vinden. Hij had geen gevoelens voor de wezens die hij doodde. Alles moest toch veranderen, en gevoel zou pijn doen. Hij haatte alles wat hem mogelijk gevoel zou kunnen geven. En om dat te bewijzen moordde hij niet alleen voor veel vlees, maar ook gewoon voor zijn plezier. Hij was dom, hij had geen hersenen. Die zouden hem namelijk alleen maar bedriegen. Hij haatte alles met hersenen. Hij liet zich leiden door instincten, door zijn lusten. Hij was een vampier, omdat hij geen slaaf meer wilde zijn. De wezens om hem heen kwelden hem, als de cipiers van zijn gevangenis. Hij leefde voor de moord. Hij was vrij in de jungle, en leefde voor de jacht. Niet alleen voor het vlees, maar ook voor zijn plezier. Het gaf hem lust, en zo had hij het gevoel dat hij leefde. Hij leefde door de dood van anderen, en de dood leefde van hem. In het begin voelde dit voor hem tragisch aan, maar later legde hij zich erbij neer, en verhardde zich erin. Hij had geen andere keus. Maar ook liet hij leven, ook liet hij staan, en ademen. Ook gaf hij leven. Hij was een man van extremen, een man van een vreemde paradox. Hij leefde in de jungle. Wie hadden hem gemaakt zoals hij was ? De geleerden. Eerst hadden ze iemand naar zijn familie gezonden om zijn familie uit te moorden, en toen dat gebeurt was maakten ze een robot van hem. Hij was nog erg jong. Nu was hij vrij, en zou zich nooit meer laten bedriegen door geleerden, nee, door niemand. Hij had dorst naar de diepere jungle en haar vlaktes om daar een schuilplaats te vinden, een plaats van moord, een plaats van horror, als een effectief wapen van zelfverdediging. Nooit meer wilde hij een robot zijn. Hij wilde vrij zijn, en zou deze vrijheid koste wat het koste bewaren en verdedigen. Geen enkel wezen vertrouwde hij. Geen enkel wezen liet hij te dicht bij zich komen, tenzij hij zich oppermachtig voelde. Tenzij hij zich trots voelde en met zijn vuisten op zijn borst sloeg. Hij was als een aapmens, als een roofdier, een vampier. Het roosje getatoeeerd op zijn arm was zijn laatste aandenken aan de geleerden en het vreemde pak waar ze hem in hadden gehesen. Maar op een dag sneed hij met z’n dolk het roosje uit z’n arm. Brullend van de pijn dook hij in het water. Toen hij bovenkwam zag hij een vrouw met lang haar in het water naar hem kijken. Ze had een glimlach, en plotseling wist hij niet wat hij moest doen. De vrouw deed hem aan zijn familie denken, en er was iets in hem wat hem tegenhield haar pijn te doen. De vrouw zwom naar hem toe, terwijl hij in een vreemde shock raakte. Ze raakte zijn arm aan en er ging electriciteit door hem heen, als loeiende, spuitende en kokende sirenes. Hij wist niet wat er gebeurde, maar de vrouw had macht over hem. Hij wilde haar geen pijn doen. Ze pakte hem vast, en de man schrok. Plotseling begon de man te brullen, en kwam zo snel mogelijk uit het water. Hij was in de

109 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication