133

Sorsor nam twee messen en wierp hen in de harten van de tovenaar en zijn toveres. Nu was de omgeving en het land vrij van hun onderdrukking. Sorsor hield zijn laatste toespraak tot zijn stam, en maakte toen Sliktior tot opperhoofd. Sorsor zou beginnen aan zijn grote reis naar de bergen van de goden. Dit gebeurde altijd als een opperhoofd een daad begaan had zoals Sorsor. Ze zouden Sorsor herinneren als hun held, en Sliktior zou Sorsor de Tweede heten. Sorsor pakte Sliktior vast, kuste zijn voorhoofd, en vertrok. Niet veel nam hij mee. Zijn klederen werden verdeeld onder de stam, en ook grote delen van zijn bezit, terwijl er ook veel werd verbrand. Twee misdadigers werden aan de martelpaal geslagen, en zij zouden sterven in plaats van verbannen worden. Zij verkozen de dood boven het verbannen worden, want de verbanning was in hun ogen een veel grotere schande. Door de martelpaal zou hun geest in het kamp blijven, en door mee te strijden in de oorlogen zouden ze hun eer kunnen herstellen. Ja, de regels van het kamp waren van grote wreedheid, maar ook van grote genade, als een geheimzinnige paradox van rechtvaardigheid. Zo had Sorsor het hen geleerd. Sorsor was een man van grote wijsheid, geschonken door de goden die hij niet kende. Nu hij door zijn list en sluwheid de tovenaar en toveres had verslagen was hij waardig die goden te leren kennen. De goden woonden in de bergen, naast andere tovenaars en grote elven. Maar eerst zou hij door die verschrikkelijke woestijn moeten waar de goden hem op de proef zouden stellen. In de woestijn werd hij gekweld door waanideeen, luchtweerspiegelingen, honger en dorst. De pijn van de droogte stak hem. Een oase was wat hij verlangde, een echte oase, maar alles was hier om hem te plagen. Er was hier niets te bereiken, en de plaaggeesten waren zijn enig gezelschap. Sorsor had niet geleerd in eenzaamheid te leven, en kon de leegte die zijn ziel teisterde niet aan. Hij wist dat de plaaggeesten niet per definitie slecht waren. Ze waren uitgezonden door de goden om hem te testen. Na een lange en angstige ervaring van leegheid en hopeloosheid riep hij het uit tot de plaaggeesten : ‘Als er dan niemand anders is, vullen jullie mij dan op, want de leegte vreet me weg.’ Gillend en joelend namen de plaaggeesten bezit van hem. Hier hadden ze lange tijd op gewacht, en nu zou Sorsor voorbereid zijn om de grotten van de goden te betreden. Het was de plaaggeest zelf die geplaagd werd en rust zocht, en die niet kon vinden. Nu de plaaggeest hem had vervuld stroomde er toverkracht door hem heen, en kon hij de goden bereiken zonder weg te smelten. In een plaats van toverkolen ontmoette hij de god Prektiktion. De god bedankte hem dat Sorsor hem tot rust had gebracht, en de plaaggeest die Prektiktion tot hem had gezonden had aangenomen. Sorsor sprak over de verwoesting van het keizerlijke hart, en de god Prektiktion wist er alles van. ‘Ik heb jou die wijsheid gegeven,’ sprak de god. En de god vulde Sorsor met

134 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication