220

draagt, en schenk hem onze gouden klok.’ De derde zoon deed wat hem gevraagd werd. De volgende dag vroeg het rozenweefstertje aan haar derde zoon wat er was gebeurt. De jongen sprak dat de veerman hem meenam tot het geheimzinnig land. Hij ging door een veld van toverbloemen, maar werd onwel en viel in slaap. Even later werd hij weer wakker, en ging verder in het veld van toverbloemen, en kwam toen bij een rivier van spinnendraad. De jongen zag hier geen veerman, maar er zwom wel een grote vis, en die sprak : ‘Breng me eerst wat parelmoer, van je rijke broer, die voor de koning werkt, dan kan ik je naar de overkant van de rivier brengen.’ Toen werd de jongen gestoken door een spin, en viel in een diepe slaap. De volgende ochtend was hij weer terug in zijn eigen bed. ‘Nu,’ zei het rozenweefstertje, ‘je weet wat je te doen staat. Ga naar het kasteel van de koning, en vraag daar om je broer voor wat parelmoer.’ De jongen deed wat hem gezegd werd, en vertrok naar het kasteel. Toen hij bij de kerker van zijn broer aankwam zag hij daar de wonderlijkste stenen, en wat parelmoer. Zijn broer was er niet, want die moest werken onder de grond. De jongen nam één steen mee, voor de veerman, en wat parelmoer voor de vis, en vertrok weer naar huis. Maar de veerman kwam niet meer. Ze moesten wachten totdat hij naar enige jaren weer terug zou komen. Het rozenweefstertje was diep teleurgesteld, en ook de jongen. Maar er zat niets anders op dan te wachten. Maar op een nacht werd de jongen wakker van wat spartelend geluid. De jongen stond op en ging naar buiten. Daar bij de rivier zag hij de vis van de rivier van spinnendraad. ‘Heb je het parelmoer gevonden ?’ vroeg de vis. De jongen knikte blij, en rende naar binnen om het parelmoer te halen. De vis bracht hem helemaal over de rivier tot aan de oude poort. Nu moest de jongen de vis dragen tot aan de rivier van spinnendraad. Gelukkig viel de jongen niet in slaap. Daarna bracht de vis de jongen over de rivier van spinnendraad. De volgende dag wilde het rozenweefstertje haar zonen wekken, maar ze had nog maar één zoon over. Het parelmoer was verdwenen, en zo ging ook de laatst overgebleven zoon wat parelmoer halen in de kerker van zijn broer. Zo gingen er weer enige jaren voorbij, totdat de veerman terugkwam. De jongen droeg wat klederen van zijn moeder en schonk de veerman een steen van de kerker van zijn broer. Toen hij aankwam bij de rivier van spinnendraad en de vis zag gaf hij wat parelmoer aan de vis, en de vis bracht hem naar de overkant. Bij een boom vond hij het gouden toverspinnenwiel van zijn moeder terug, en het toverspinnenwiel sprak : ‘Ik ben eindelijk terug in het land waar ik vandaan kom, maar nog steeds betoverd ben ik. Vlug, neem mij op, en draag mij verder in dit land. De jongen raapte het toverspinnenwiel van zijn moeder op, en vroeg waar zijn broer was. ‘Daar, achter een rivier dieper in het land,’ sprak het toverspinnenwiel. Na een tijdje lopen kwamen ze aan bij een volgende rivier. Deze rivier was geheel van rozendraad. ‘Hoe kom ik over deze rivier ?’ vroeg de jongen. ‘Werp mij erin,’ zei het toverspinnenwiel van zijn moeder. De jongen deed wat hem gezegd werd, en er ontstond een gouden brug over de rivier, als een regenboog. Zo kwam de jongen over de rivier. Toen de jongen aan de

221 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication