276

gestolen. Toen besloten ze de prinses in een kist naar de mijnen te dragen tussen de edelstenen, zodat ze haar altijd bij zich hadden als ze aan het werk waren. En ze vonden dat de prinses hier veilig was. Als ze haar in het huisje zouden laten dan zouden ze veel te bang zijn dat de prinses ook op een dag gestolen zou zijn. Nee, dat zouden hun kabouterharten niet aankunnen. Het was een prachtig gezicht om de prinses zo te zien tussen de edelstenen. De dieren hier zouden wel de wacht over haar houden. Midden in de nacht toen de kabouters weer naar huis waren begonnen ineens enkele edelstenen te fonkelen, zo te fonkelen dat de prinses haar ogen opendeed. Ook haar ogen begonnen te fonkelen. Ze stond op en ging terug naar het kabouterhuisje. De kabouters waren erg verbaasd en blij. Snel gingen ze terug naar de mijnen om de fonkelende edelstenen op te halen. Met de edelstenen versierden ze hun huisje, en voortaan viel een ieder die hen of de prinses kwaad wilden doen in slaap. En de kabouters zongen allemaal : ‘Dus kom maar niet te dichtbij als je hier iets wil stelen, kom maar niet dichtbij als je kwaad wil doen, want sluiten zullen je ogen, en niemand zal ooit het licht nog aandoen.’ Het Doolhof Er was eens een dwerg die met een tovervogel achter een doolhof leefde. De vogel moest steeds zingen, en was niet gelukkig vanwege de kooi. Het was een gouden kooi met tralies als snaren, waarop de dwerg prachtige muziek speelde. Zo lokten ze beiden met hun betoverende muziek velen tot het doolhof. De muren van het doolhof bewogen altijd, zodat bezoekers nooit het pad konden vinden. Het was een toverdoolhof waarin velen verdwaalden en daarna verhongerden. Op een dag was er een indiaanse prins in het land die over de arme tovervogel hoorde. Hij wilde het dier graag bevrijden. De indiaanse prins had een paard met hele lange poten, en kon zo makkelijk over de muren van het doolhof heenkomen. Maar wat de prins niet wist was dat achter het doolhof een vleesetende rivier sluimerde. Toen het paard in de rivier stapte werden ze al snel beiden opgeslokt. Niet lang daarna kwam de broer van de indiaanse prins tot het doolhof. De broer had een beer met hele lange poten, dus kon ook met gemak over de muren van het gevaarlijke doolhof komen. De beer had altijd zo’n dorst dat hij wel een hele rivier zou kunnen leegdrinken. Toen ze bij de vleesetende rivier aankwamen was die na een tijdje helemaal leeggeslurpt door de beer. Sinds de prins met het paard door de rivier waren opgeslokt was de vogel steeds droeviger gaan zingen. Maar de andere prins kwam met zijn beer

277 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication