Op een dag waren de reuzen zo dorstig dat ze ten einde raad waren. Maar daar wist de toverneus wel wat op. Uit zijn neusgat haalde hij een fles met water tevoorschijn die nooit opraakte. Maar de reuzen begonnen al snel ruzie te maken om de fles. De ruzie liep zo hoog op dat ze weer ten einde raad waren. Maar daar wist de toverneus wel weer wat op. Ook uit zijn andere neusgat haalde hij een fles met water te voorschijn die nooit opraakte. Nu waren de reuzen in twee kampen verdeeld, maar ze hadden nog steeds ruzie om de flessen. Maar op een dag zei de toverneus : ‘Weten jullie wat,’ en toen haalde de toverneus een fles tevoorschijn waarvan ze konden drinken om nooit meer dorst te hebben. Een simpele druppel zou genoeg zijn. En zo nam iedere reus een teugje, maar toen de laatste reus wilde drinken was de fles al leeg. Oh, wat was die reus kwaad. En van de flessen die nooit opraakten kon hij niet meer drinken, want die waren kapotgegaan door de ruzie. En zo heeft die reus in zijn boosheid de hele zee rondom het eiland leeggedronken, en kwam de toverneus vrij. Dat was wel slim van die toverneus. En in de bossen kwam de toverneus een indiaanse elvenprins tegen zonder neus. De elvenprins raapte de toverneus op, en dacht : ‘Nu, ik heb toch nog geen neus. Dan kan ik deze wel gebruiken. En zo vond de toverneus zijn plaats en toverde dat het een lieve lust was. De Tovergrot Er was eens een indiaans meisje dat in een land leefde met vogels die in hun hele leven maar één lied konden zingen en dan dood neervielen. Maar die liederen waren dan ook de prachtigste en meest betoverende liederen die iemand ooit had gehoord. Ook waren er in dat land roofdieren die in hun hele leven maar één keer konden aanvallen en dan dood neervielen. Maar zo’n aanval was dan ook zo groot dat het de geschiedenis inging als een aardbeving. Het meisje zelf had ook een betoverende stem, zo prachtig, dat vele wonden genazen en tranen opdroogden wanneer ze zong. En als ze boos was, dan was het alsof de aarde beefde en alles wat daarop stond. Op een dag was het meisje aan het wandelen gegaan, en verdwaalde in het bos. Hoe sterk ze dan ook was, ze moest oppassen voor die gevaarlijke roofdieren. Hoe dapper het meisje ook was, ze werd steeds banger naarmate het donkerder werd, en om haar angst te dempen begon ze te zingen. Maar zo mooi als de vogels van haar land kon ze niet zingen, en ze hoorde zoveel prachtige geluiden en liederen in het bos, terwijl ze wist dat de vogels na hun lied dood zouden neervallen. Het meisje werd er erg droevig van. Plotseling stond er een groot roofdier voor haar, en het meisje schrok. ‘Je hoeft niet zo te schrikken, hoor, meisje,’ zei het roofdier. ‘Ik zal je echt niets doen, hoor, want dan val ik dood neer.’ Het meisje zag dat het roofdier verwond was, en begon te zingen zodat zijn wond genas. Het roofdier was haar erg dankbaar en nam haar mee. Hij bracht
279 Online Touch Home