haar naar een plaats waar een heleboel andere roofdieren waren. Ook vele andere roofdieren waren gewond, en het meisje moest veel zingen om hen te genezen. Ze noemden haar ‘Goudstemmetje’, en ze begonnen veel van het meisje te houden. Op een dag kwam er een vogel in de grot waar het meisje nu leefde. ‘Ik ben blij dat jij nu voor hen zingt,’ zei de vogel, ‘want vroeger moesten de vogels dat doen, en dat kon elke vogel maar één keer. Jij valt tenminste niet dood neer als je hebt gezongen.’ ‘Maar ik kan niet zo goed zingen als jullie,’ zei het meisje. ‘Oh, maar dat komt nog wel,’ zei de vogel. ‘Niemand die voor de roofdieren zingt blijft onveranderd.’ En toen vloog de vogel weg. Op een nacht merkte het meisje dat ze veren begon te krijgen, en dat haar stem steeds hoger werd. Al gauw durfde ze niet meer te zingen, omdat ze bang was net als de vogels dood neer te vallen. Maar de roofdieren werden erg ongeduldig, en sommigen begonnen boos te worden. Maar anderen kregen medelijden met het meisje, en gingen om haar heen staan om haar te beschermen. ‘Als je nog één keer voor ons zingt, dan zullen we je laten gaan,’ gromde één van de roofdieren. En toen waagde het meisje het er maar op, omdat ze nog niet helemaal in een vogel was veranderd, en nog steeds niet zo prachtig als de vogels kon zingen. Tijdens haar laatste lied zong het meisje steeds prachtiger en prachtiger, en ze merkte dat ze al een snavel begon te krijgen, en vogelpoten. Net op tijd was het lied afgelopen. Het meisje veranderde helemaal in een vogel en vloog weg, de roofdieren in betovering achterlatend. Het meisje dat nu een vogel was vloog snel naar de andere vogels en smeekte hen om niet meer te zingen. ‘Goudstemmetje, Goudstemmetje,’ riep één van de vogels. Het meisje kende dat vogeltje wel, omdat die een keer bij haar was geweest in de grot. ‘Jij bent de enige vogel die heeft gezongen zonder dood neer te vallen. Leer ons zo te zingen als jij,’ zei het vogeltje. ‘Maar ik durf niet,’ zei Goudstemmetje, ‘want nu ben ik helemaal een vogel, en bang om dood neer te vallen.’ ‘Ach, welnee,’ zei het vogeltje, ‘je hebt al zo vaak gezongen, en je bent nog steeds hier. Toe, zing voor ons.’ En toen begon Goudstemmetje zo prachtig en betoverend te zingen dat alle vogeltjes er tranen van in hun oogjes kregen. Zachtjes begonnen enkele vogeltjes met haar mee te zingen, lied na lied, en toen steeds meer. En sindsdien is er in dat land nooit meer een vogeltje dood neergevallen, en zingen de vogeltjes daar het meest.
280 Online Touch Home