280

Het Meisje dat op het Water Danste Er was eens een indiaans meisje dat op water kon dansen. Haar dansjes waren zo betoverend dat vissen uit het water opkwamen om in vogels te veranderen. Op een dag kwam er een heks naar haar kijken. De heks stopte alle vogels van het meisje in kooien, veranderde in een storm, en blies het meisje omver, zodat ze in het water wegzakte. Direkt veranderde het meisje in een vis, maar al snel bleek dat ze een hele bijzondere vis was. Ze kon wensen laten uitkomen. Al gauw deden de vissen om haar heen telkens de meest vreemde wensen. Sommigen wilden vogels worden, anderen wilden onder de grond wonen, en zo ging het maar door. De tovervis werd er erg moe van, en op een dag dreef ze levenloos naar boven. Toen de heks dat zag begon ze erge medelijden te krijgen, en sprak : ‘Vanaf nu zul je weer een meisje zijn dat op het water danst, maar ditmaal zal geen storm je kunnen omduwen. En zo gebeurde het. De tovervis veranderde weer in een meisje, en danste weer op het water, zonder dat ze nog kon vallen door een storm. Het meisje danste zo betoverend dat alle kooien van de heks zich openden. Maar de heks vond dat niet meer erg, want alles wat ze wilde was naar het meisje kijken. Maar op een dag danste het meisje van het water weg, en hoe de heks ook zocht, ze kon het meisje niet meer vinden. En sindsdien danste het meisje alleen nog maar in de herinnering van de heks. Het Koninkrijk van Chocolade De indiaanse weeskinderen gingen op een klein bootje over dat afschuwelijke meer van wespenzeep. Wanneer de zeep hun handen raakten dan begonnen die te branden en te steken. Maar even later merkten ze dat het bootje begon te lekken. En zo zakten ze langzaam in die afschuwelijke diepte. Sommigen zwommen verder, terwijl anderen van de pijn verkrampten en geheel wegzakten. De weeskinderen die waren overgebleven kwamen uiteindelijk vermoeid aan op het hoornaarsstrand. Ook hier steekte het en brandde het, en waar ze kwamen lieten ze bloeddruppels achter. Oh, wat stak dit strand. Vele kinderen zakten weg op dit strand, terwijl de laatste twee kinderen na lang lopen een kasteel ontdekten waar alles van goud was, en waar bruin fluweel en leer lag. De kinderen waren gebronst door de modder en de doorns van een lange dag, gebleekt door de afschuwelijke zon die hun gezichten teisterde. Overal waar ze waren geweest hadden ze tranen en zweet achtergelaten, en nu waren ze dan eindelijk hier, waar de zon vriendelijk scheen. Een vriendelijke leeuw kwam naar hen toe, en vroeg

281 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication