vol ben, kun je naar de andere schatkamers gaan. Giet wat van de tranen in het slot, en de deur zal opengaan.’ En zo ging het meisje met de vaas vol tranen naar de dichtstbijzijnde schatkamer om te doen wat de vaas sprak. En direkt ging de deur open. Maar ook hier had de heks bijna al het snoep weggenomen. Maar wel stond hier een andere vaas, en die was vol met spinnenwebben. Met de twee vazen liep ze naar de volgende schatkamer. Weer opende ze de deur zoals de vaas gesproken had, en kon naar binnen. Hier lag nog veel snoep, maar voor de berg van dat indiaans snoep stonden twee honden. Ze sprongen op het feeenmeisje af, en van schrik sloeg ze de honden met de beide vazen, die daardoor allebei in duizenden stukjes kapotvlogen. Maar de honden lagen nu als dood op de grond. Het meisje nam wat van het snoep, en at zoveel dat haar stem luider en luider werd, en ze begon meer en meer te zingen. Maar achter haar viel ineens de deur in het slot. ‘Zo zo,’ zei een stem, ‘als je nu al dat indiaans snoep hebt gegeten, dan zul je in het vervolg iedere deur met je stem kunnen openen.’ En zo at het meisje nog even door, en toen alles op was hoefde ze maar haar mond open te doen, en alle deuren gingen voor haar open. In één van de schatkamers bleek de heks te wonen, en stond ook het magische voorwerp waar haar vrienden in opgesloten zaten. Toen de heks haar zag begon de heks op haar toverfluit te spelen, maar kon haar met geen mogelijkheid betoveren. Het feeenmeisje sprak toen tot het magische voorwerp dat het haar vrienden moest loslaten, en direkt stonden de dwerg en de andere feeen voor haar. ‘En nu ga jij in dat magische voorwerp !’ riep ze tegen de heks, en met een gil verdween de heks in het voorwerp. Snel pakte de dwerg zijn toverfluit en haalde diep adem. De dwerg was zo blij en dankbaar dat hij ze leidde naar een verborgen schatkamer wat uitliep in een verborgen rijk. En hier zijn ze altijd blijven wonen. De Fluitketelman Er was eens een man geheel gemaakt van fluitketels. Zodra de ketels begonnen te fluiten kon de man altijd vliegen. Dan vloog hij altijd hoog en heel ver weg. Maar op een dag kwam hij een wesp tegen, die hem probeerde te prikken, maar de angel brak stuk op één van de ketels. Daarna kwam er een woeste hoornaar op hem af, die agressief zijn gif naar hem toe spoot, maar het gif werd door de ketels weggeketst. Toen kwam er een vogel, gaf de man een klap met zijn enorme vleugel, en de fluitketelman verloor zijn evenwicht en viel. Na een lange val kwam de fluitketelman in een wespennest terecht. De wespen waren woest en probeerden door de gaatjes naar binnen te vliegen.
290 Online Touch Home