295

deed, en zei : ‘als ik je dan heb verslagen, laat mij dan de geheimen zien van jouw zachtheid en de schatten van het zeeschuim.’ Direkt greep een grote golf het jongetje en trok hem de diepte in. Het jongetje kwam in een enorm zachte ruimte, waar hij de standbeelden zag staan. ‘Maar wat zijn dit voor een prachtige standbeelden ?’ vroeg het jongetje. ‘Vind je ze dan prachtig ?’ vroeg het beest. ‘Een piratenkapitein heeft die laten maken om mij te bespotten.’ ‘Nou, maar ik vind ze prachtig,’ zei de jongen. ‘Waar is die piratenkapitein nu ?’ En toen bracht het beest de jongen naar een plaats waarvoor tralies stonden. Daarachter zat de kapitein. De jongen nam de hoed af, en schoof hem door de tralies om hem aan de kapitein te geven. ‘Bedankt jongen,’ zei de kapitein, ‘maar er is niets wat mij hier kan redden.’ Maar alles en alles om hen heen begon zachter te worden. Het beest was namelijk blij dat de jongen de standbeelden zo prachtig vond, en nu was het beest zelfs blij dat de piratenkapitein de beelden had laten maken. Na een tijdje waren de tralies weggesmolten, en stond er een prachtig zachte verschijning als een prins voor hen. De prins keek de jongen aan, en sprak : ‘Eens was ik betoverd door een boze heks, en die betovering zou pas verbroken worden als iemand mijn hart zou doen smelten. Mijn hart was hard als een parel, alhoewel ik verder vriendelijk en zacht was. Jij hebt mijn hart doen smelten.’ Toen gaf de prins de jongen en daarna de piratenkapitein een hand, en bracht hen tot zijn koninkrijk. De Vliegende Reuzen Er was eens een vogel die zo groot was geworden dat hij geen plaats meer op de aarde vond. Nergens kon hij op neerdalen. Alles was te klein voor hem. Na lange tijd raakte hij moe van het vliegen, verloor wat veren en stortte neer. In een dal kwam hij terecht, waar indiaanse reuzen woonden. Zij waren ook eens te groot geworden om op de aarde een steunpunt te vinden. Ze konden nergens zitten, nergens staan. In het dal was een plaats van veren waar zij leefden, maar zij verlangden naar een andere plaats, omdat het spookte in de plaats van veren. De vogel kwam voor hen als een geroepene. De vogel was zo groot dat hij alledrie de reuzen wel kon dragen, en dan zouden de reuzen hem wel de weg wijzen naar een betere plaats. En zo gebeurde het. Toen de vogel flink had gerust in de plaats van veren nam hij de drie reuzen mee, en die wezen hem de weg. Ze kwamen aan op een hoge plaats vol spinnenwebben. De reuzen hadden het hier naar hun zin.

296 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication