316

twee verschillende tunnels terecht. Allebei kwamen ze in een bron van vreemd stomend sap terecht. ‘Kun je me horen ?’ riep Ador. ‘Ja !’ riep Azeda op haar hardst. Plotseling hoorde hij Azeda luid krijsen. ‘Piranha’s !’ gilde ze. Asdor raakte in paniek, want hij wist niet hoe hij bij haar moest komen. Na een tijdje was alles stil. Ze hadden haar verscheurd. Asdor liep verder in de bron, en stapte aan de overkant er weer uit. Hij voelde haat en liefde tegelijk naar de natuur, maar bovenal verwarring, ongeloof en onbegrip. Hij liep op een heuveltje omhoog, en ging door een deur naar binnen. Na een tijdje herkende hij het weer. Hij was dicht bij het huis van Osdol’s oom. Toen hij binnenkwam zag hij Osdol, de oude man, Agdan, Jesmig en Misdan. Hij had een verhaal te vertellen. De oude man kon hem wel vertellen hoe de vork in de steel zat. De natuur was verdeeld, zoals de mens verdeeld was, en de natuur was op sommige punten net zo hopeloos en hulpeloos als de mens dat was. Osdol omhelsde zijn oude vriend, en was blij dat hij het had overleefd. Maar allen treurden ze over Azeda en de anderen die het niet konden navertellen. Asdor liet hen het litteken zien wat hij erbij had gekregen, het oranje kruisje op zijn bovenbeen. Als dit het teken was waar de oude mannen over spraken, dan zou hij nu niet meer door de reuzen-insecten lastig gevallen kunnen worden, maar omdat Azeda dat kruisje ook had, wist hij dat de strijd tegen de piranha’s in ieder geval nog niet over was. En wat als dat helemaal niet het teken was waardoor hij macht over de Xzeda zou hebben ? Dan kon hij nog steeds hun prooi worden, om in hun kooien een oude man te worden. Daar had hij niet zoveel zin in. Door zijn onwetendheid zou hij dus een groot risico lopen als hij zou teruggaan. Maar iets in hem trok hem. Osdol en Agdan vonden op een dag een gebied vol vulkanen nog dieper onder de grond. Deze vulkanen waren anders dan ze ooit hadden gezien, en al gauw haalden ze de anderen erbij. Ook Ogdol’s oom ging mee. Er waren hier vreemdsoortige slangen, en sommigen van hen waren erg groot, zo groot dat ze de vulkanen met gemak konden wurgen. Allen keken ze vol bewondering naar hoe de slangen zich over de vulkanische oppervlaktes bewogen. De hittes waren groter dan normaal, maar veel minder pijnlijk. De pijn zou je kunnen vergelijken met gestoken te worden door een steekvlieg. Langzaam zakten de mannen naar beneden in een krater, en ook de vrouwen volgden hen. Osdol’s oom bleef staan, wenste hen een goede reis, en ging na wat waarschuwingen weer terug. Ze waren met z’n vijven : drie mannen en twee vrouwen. Nog steeds treurden ze over Azeda, die door piranha’s was verslonden. Maar de schrik sloeg hen om ’t hart toen ze iets onderin de krater zagen bewegen. Het was een been. En plotseling kwam er een heel lichaam uit. Het

317 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication