317

was Azeda. Iedereen was erg blij, en verbaasd. ‘Wij dachten dat je verslonden was door piranha’s,’ sprak Agdan. ‘Nee,’ zei Azeda, terwijl ze hen één voor één omhelsde. ‘de piranha’s trokken mij mee in de diepte van de bron waarin ik was gegleden, en brachten mij hier. De grond is erg vruchtbaar.’ ‘Hoe bedoel je ?’ vroeg Agdan. ‘We verwachtten hier de dood, maar je zegt nu dat alles hier leeft ?’ Osdol’s oom had hen verteld dat dieper in de aarde alles praktisch dood was, alleen vuur, veel vuur, en vulkaan-activiteit. Nu hoorden en zagen ze iets anders. ‘Kom mee,’ zei Azeda, en leidde hen door het gat waaruit ze gekomen was. Er waren hier meren, en daarin konden ze gewoon zwemmen. Agdan omhelsde Azeda, en samen gleden ze in de diepte van een kratermeer. Dat had hij zolang niet kunnen doen. Ook de andere mannen en vrouwen volgden. Azeda wist hier de weg. Ze konden hier gewoon ademen. Een geur maakte zich van hen meester, als de rook van hete vulkanen. Er groeiden hier vreemde planten met vreemde vruchten. Azeda gaf hen allemaal te eten, en vertelde honderduit. De bodem van het meer voelde ribbelig aan, en was bruin-roze. Het water was zo helder dat ze alles goed konden zien. Ook het water ribbelde. Hier waren de piranha’s niet agressief. Het was alsof ze hier thuis waren gekomen, en hun rust hadden gevonden. Het was hier zoveel beter dan in een gewone rivier of een gewoon meer. Dit was magisch. Iedereen was blij dat Azeda weer terecht was gekomen. Eén van de mannen gleed door een nauwe opening. Al snel volgden de anderen. Diep van onderen hoorden ze een geluid. Het was een lange tunnel. In de ruimte waar ze terecht waren gekomen was alles heel zacht en donzig, en overal om hen heen stonden prachtige motors door zonlicht overgoten. Boven hen schitterde de roze zon. Al snel crosten ze door de gangen, door licht verhelderd. Niet lang daarna waren ze op de uitgestrekte vlaktes. De zon ging onder, en het werd nacht. Een kou raasde over de vlaktes, en ze zochten warmte bij elkaar. Er was niets rustgevenders dan hier te wonen, maar al gauw werden ze ergens door opgejaagd wat ze niet konden verklaren. Een vreemd gevoel van binnen. Wat zo mooi had kunnen zijn liep al snel uit op een nachtmerrie. Ze werden gevangen genomen door ratten. Gebonden op de ruggen van de ratten werden ze tot duistere plaatsen gebracht. Hier was de kou de baas, en wanneer er hitte was, dan was het gewoon de pijn. Ze herinnerden hun motors die schitterden in de stralen van de zon. Ze verlangden terug naar die tijden, maar zij waren nu gevangenen van de ratten. En voor hoe lang ? Misschien wel voor altijd.

318 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication