wereld zoals hij was. Het waren sprekende reuzenogen. Ze vertelden de jongen wat hij later zou worden. De jongen ging door de reuzenspiegel, en kwam in een andere wereld terecht. Zoveel wezens leefden hier die vele reuzenspiegels droegen. De wezens waren harig en nog wel groter dan de reuzen die hij kende. Zijn moeder was ook meegekomen. De reuzen hier waren nog wilder dan de reuzen die hij kende. Ze maakten niet alleen jacht op wilde dieren, maar ook op andere reuzen. Misschien waren de reuzen waar de jongen opgroeide daarom altijd zo bang voor het bos. In een grote zaal aten ze van het reuzenmaal : driehonderdmiljoen en vijvenveertigduizend schalen vol reuzenvlees, zoals reuzenogen, reuzentenen, en reuzenvingers. De jongen vroeg zich af waar hij terecht was gekomen. Zijn moeder zei dat hij deze reuzen diende te onderwerpen. Hij zou hun koning worden. ‘Ik heb het niet zo op die pottenkijkers,’ brulde een harige reus. ‘Ach laat hun,’ zei een grote trage reus, ‘ze doen ons toch geen kwaad ?’ De jongen werd door zijn moeder vastgepakt en gebracht naar een andere zaal. Deze zaal was nog wel groter dan de andere. Hier zagen ze reuzen met vleugels die net van hun jachtpartij terugkwamen, en ook werd hier het vlees geslacht en klaargemaakt. Het was een grote reuzenkeuken, als een jagershuis. ‘Moeder !’ brulde één van de reuzen, en stormde op de reuzenvrouw af. ‘Dit is je broer, zoon,’ zei de moeder van de jongen. De reus was reusachtig, en moeder vertelde dat de jongen net zo groot zou worden. De grote reus nam hen even later mee naar zijn huis waar ze rond de tafel gingen zitten. Even later schoof de grote reus een schaal met reuzenogen en reuzentenen voor de jongen. ‘Maar dat ga ik echt niet eten,’ zei de jongen, ‘jullie met je barbaarse praktijken.’ De reus keek hem begrijpend aan. ‘Zeg,’ zei de reus. ‘Als wij hen niet eten, dan zouden ze ons eten, en zij zijn veel erger dan wij. Zij jagen niet alleen, maar zij martelen ook, als trollen.’ De jongen zei niets, en begon voorzichtig te eten, wetende dat als hij niet groter zou worden, dan zou het rijk in groot gevaar zijn. Hij moest immers hun koning worden, dat had moeder hem zelf gezegd. ‘Waar wonen die reuzen ergens ?’ vroeg de jongen voorzichtig. Moeder wees naar een schilderij met wat bergen dat aan de muur hing. ‘Achter de reuzenbergen wonen zij,’ zei de grote reus. ‘Maar ik heb liever niet dat jij daar komt. Want als ze je te pakken krijgen, dan is het goed mis.’ En toen vertelde moeder een verhaal over de achtergrond van die reuzen. Ze waren vage afstammelingen van trollen. De trollen zelf zouden ver achter hen wonen, en die zouden nog verschrikkelijker zijn. Deze trollen zouden
39 Online Touch Home