60

kwam het meisje in de duinen, en niet lang daarna zag ze de prachtige oceaan waarin een diepe, felle zon scheen. Het meisje zag het pad helemaal doorlopen tot in de zee. ‘Maar dat kan toch helemaal niet,’ zei het meisje. ‘Jawel hoor,’ zei een stem. Een donkere gestalte stond ineens naast het meisje. Het leek wel een beetje op een zwarte pion op een paard. ‘Ik breng je er wel doorheen,’ zei de pion. ‘Ja, maar hoe dan ?’ vroeg het meisje. Ineens haalde de gestalte een dobbelsteen onder het zadel vandaan. De gestalte gooide de dobbelsteen van de duin op het strand. Op het bovenvlak van de dobbelsteen stond een gestalte als een rode pion. De gestalte was gevleugeld, en stond al snel naast het meisje. ‘Spring maar op mijn rug,’ zei de rode gestalte. En toen het meisje op zijn rug zat steeg de gestalte op. De zwarte gestalte was weer verdwenen. De rode gestalte had een geweer met kogels als dobbelstenen, en als ze door vervelende vogels werden lastiggevallen schoot hij ze met het geweer neer. Na een tijdje kwamen ze op een heuvel aan waar het pad weer verder ging. De rode pion wees in de verte : ‘Zie, daar, waar het glinstert, daar moet je zijn, daar woont de konijnenkoningin.’ ‘Maar daar kom ik net vandaan,’ zei het meisje. ‘De koningin zei dat ik het pad moest volgen.’ ‘Dat moet een vergissing zijn geweest,’ zei de rode pion, en vertrok. ‘Wacht eens even,’ riep het meisje. ‘Je moet het me uitleggen. Ik begrijp het niet meer.’ Maar de rode pion was al weg. Toen besloot ze het pad maar te volgen tot de glinsteringen in de verte, maar al snel begon het erg donker te worden en koud. ‘Ik moet hier ergens iets vinden om te kunnen schuilen,’ zei het meisje. Het begon ook steeds harder en harder te waaien. ‘Kom hier !’ riep een stem, ‘kom hier,’ bijna gillend. De stem leek op het geluid wanneer haar ouders ruzie maakten. Een konijn op een woonboot riep naar een ander konijn. Het was een woonboot gewoon op de grond. Er was nergens water te bekennen, alleen wat druppels van een beginnende regen. ‘Kom nu binnen !’ riep de stem weer, ‘wil je soms verdrinken ?’ Het meisje zag een wat jonger konijntje stampvoetend naar binnen lopen, in de woonboot. Het andere konijn gaf hem een om z’n oren. Toen ging de deur dicht. Snel begon het natter te worden onder de voeten van het meisje, en werd ze door de wind bijna weggeblazen. Toen ze in de verte keek, kreeg ze de schrik van haar leven. Bulderend hoge golven kwamen op haar af, alsof de oceaan het land wilde opslokken. Zo snel als ze kon rende ze naar de woonboot, maar hoe hard ze ook op het deurtje bonsde, niemand deed open. Help me, help me dan toch ! riep het meisje. Het water was al tot haar knieen gekomen, en de razende golven kwamen steeds dichterbij, en groeiden steeds hoger. Al snel was het water tot haar heupen gekomen, en keek ze recht in een kilometers hoge golf die haar elk moment zou kunnen opslokken. Het meisje slaakte een gil. Een raampje naast het deurtje ging open, en een hand greep het meisje vliegensvlug naar binnen. ‘Dat was op het nippertje,’ zei een konijntje. Het meisje zuchtte diep. ‘Dat gebeurt altijd als de koningin kwaad word,’ zei het konijntje. ‘Waarom wordt ze dan kwaad,’ vroeg het meisje.

61 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication