Toch bouwde Calvijn ook nauwkeurig met snoep. Het mocht niet zomaar aangeraakt worden, en al helemaal niet zomaar gegeten worden. Het waren de muren van zijn kerk. Je kon ervoor hangen. Calvijn, wat een portret. Geen lachje kon eraf. Er was geen plaats voor grapjes, want die waren al veel te ver gegaan. Toch waren zijn preken wonderbaarlijk, voor hen die daarvoor oog hadden. Hij had immers een grote schat buitgemaakt. Calvijn was heiliger dan de paus in Rome. Hij was immers de baas van de lapijnse honden. Hij was zowel heiliger als bitterder dan de paus. Maar had de paus daar zelf niet om gevraagd ? Al dat mierzoete snoep had velen omgebracht. De snoepsoldaten van de paus waren van top tot teen bewapend en kenden geen medelijden met andersdenkenden. Het was waar : Calvijn had tegen heel wat op te boksen. Nu moest het dan maar bitterder dan bitter, bitterder dan het graf. Volgens Calvijn was er geen andere weg. En zo trok hij alle laden en registers van zowel de erfverdoemenis als de eeuwige verdoemenis los. Geen mens was onschuldig. Ieder mens was al bij voorbaat veroordeeld. Ieder mens hing al in de wieg, allen op weg naar de eeuwige hel. Begreep hij wel wat hij zei ? Het was weer zwaar religieus fatalisme met een kern van waarheid. Maar wat was die kern ? Ieder mens was al opgezet door het katholieke rijk. Ieder mens had al een stempel gekregen en een valse identiteit, en daar ging Calvijn tegenin, op zijn eigen manier. Er was een kleine elite die 't zou overleven, volgens Calvijn, en die elite zou het ook van zichzelf weten. Daarom als je het niet wist, dan zou je daarvan zwaar in de psychische problemen kunnen komen. Sinds toen zaten de psychiatrische ziekenhuizen ook propvol. De mens kon hier niet mee omgaan. De lapijnse honden renden door de straten, zonder medelijden voor mens en kind. De mens moest verlost worden van het valse snoep, en dat kon volgens hun baas alleen maar door de zware verbittering, een bittere god die geen snoepje meer kon zien. Het was al veel te ver gegaan, alhoewel Calvijn zijn eigen snoep had voor speciale bijzonderheden, zijn eigen natuursnoep, gewonnen in de wildernis. Calvijn legde een bitter pad van de ramadan aan voor de kerk, om het snoep te bewaken. Pas aan het einde van de ramadan zou er een snoepfeest zijn, net zoals in de islam. Voordat dat moment was aangebroken was het snoep verboden, want de mens moest eerst zaaien en minderen. Het snoep was dus alleen maar goed als een oogstfeest, als een loonfeest, niet als gratis genade-goed, en ook geen gemakszuchtig geloofsgoed. Het was alleen voor de uitverkorenen, en alleen op hele speciale momenten, met hele strenge voorwaarden waaraan strict voldaan moest worden. Calvijn maakte geen grapjes. Hij meende het. Met een streng oog keek hij naar het snoepgoed van het katholieke wereldrijk, alle snoeprestjes en snoeppapiertjes. Alles moest achter slot en grendel. Er was een nieuw tijdperk aangebroken, een vreemd tijdperk. Calvijn reed door de straten op zijn paard, als een hele strenge en donkere, bittere sinterklaas, als de teruggekomen Germaanse surtr na het grote ragnarok. Nee, hij zou niet zomaar snoepgoed brengen aan gehoorzame kinderen. Hij kwam slechts de roede, de gesel brengen om het kind her op te voeden. Hij was de bewaker van het snoep. Hij kwam om het snoepgoed van het kind weg te nemen, omdat het te gevaarlijk was voor het kind. Daarom kermde ook menig kind als Calvijn op zijn paard langskwam. Het was geen 'sinterklaas kapoentje, gooi wat in mijn schoentje.' Nee, de kinderen liepen huilend van hem weg. Het was geen 'heerlijk avondje is gekomen, avondje van sinterklaas.' Neen. Integendeel. Calvijn was gekomen. Niemand wist niks meer zeker. Het snoep smaakte niet meer als voorheen, en werd zo weggegrepen. Achter slot en grendel zou het gaan. Calvijn was de grote anti-sinterklaas.
260 Online Touch Home