330

Hoofdstuk 11. Schopenhauer en het beest van de wilszucht Schopenhauer stelde dat de mens die voor kennis kiest in plaats van wil dan ook tegelijkertijd heel voorzichtig is, aarzelend, want dat is een eigenschap van de kennis, opdat er een verfijning plaatsvind waarin alle benodigde elementen van de kennis zichtbaar worden. Je moet dus wel langs dingen heen gaan kijken zo, naar het onzichtbare, het verdrukte. Hij stelde : Kijk maar eens om je heen, dan zie je allemaal onderontwikkelde mensen die alles heel snel kunnen doen (bijvoorbeeld atleten) en alles heel snel voor elkaar krijgen, maar wat heb je dan ? Als je allerlei belangrijke denkstappen hebt overgeslagen ? Zo steelt de mens de roem als ratten door de filosofie te verachten. Schopenhauer was woedend, staande op zijn schip. Hij zag de mensen om zich heen geestelijk zelfmoord plegen opdat ze snel materialistisch zouden kunnen leven, in een illusie, voortgedreven door een overhaaste, ziekelijk hysterische wil. 'Ik wil dit, ik wil dat, en ik wil het nu, en die wil aan anderen opleggen,' denkt de wilsmatige mens. Waar moet het heen ? vroeg Schopenhauer zich af. 'Nou, die heeft alles snel voor elkaar gekregen zeg, die heeft goed carriere gemaakt,' denkt dan de wilszuchtige mens over andere wilszuchtige mensen. Ze steken elkaar allemaal veren in de reet. Maar nee, het is een leugen. Het zijn gestolen goederen. Het is gesjoemel. Schopenhauer was als een woedende Noach, hard werkend aan zijn schip, want de zondvloed zou komen. Mensen zonder remmen, je moest ermee oppassen, stelde Schopenhauer. Ze hakken zo je hoofd eraf om ermee weg te rennen. Je bent zo de klos, want ze willen van alles, en dan krijgen ze je eronder. Het was dus hoogspannings gevaar. Die mens had veel te veel tot zich getrokken, en stond daar maar te protsen. 'Kijk naar mij, kijk naar mij.' Daarom was Schopenhauer pessimistisch, om zichzelf tegen dat soort types te beschermen. Hij deed niet mee met het valse optimisme van de onoplettende mensheid om zich heen. Daarom stond hij alleen, en daarom werd hij een belangrijk fundament in de filosofie van Nietzsche die net na hem kwam, allemaal in de jaren 1800. Op dat pad was de wil dus een gevaarlijke vijand, en de wil die rebelleerde naar de kennis had een heel leger van naïvelingen opgericht om de natuurkennis aan te vallen. Dit is een gebrek aan oordeelsvermogen, stelde Schopenhauer, als de definitie van naïviteit. De wil oordeelt dus heel snel, ook al vliegt het uit de bocht, terwijl de kennis juist heel voorzichtig oordeelt, omdat er zoveel fijne nuances zijn in de werkelijkheid. De kennis remt altijd weer af, en bouwt zo het diepere natuurvermogen van getoetst oordelen, en het oordeel begint altijd bij het zelf, wat ook een christelijke stelling is, maar waarvan de kerk is afgeweken. Als je heel diep in jezelf gaat kom je

331 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication