een onderscheiding. Hegel beschrijft het negatieve als het andere, als een andere, abstracte formulering van de werkelijkheid. Dit hele proces beschrijft ook het voor-zich-zijn, of jezelf weten in de andere. Hegel stelt dat het abstracte begrip religie dan van belang kan zijn om het zelfloze uit te beelden, wat ook een abstractie is van het goede. De mens moet namelijk ook hongeren om zichzelf te verliezen. Alles om ons heen is nog lagere vormen die afgeleid zijn van hogere vormen, dus dit al wel in zich dragen. Kant stelt in de Kritiek van de Zuivere Rede (1781) dat noodzakelijkheid zijn grenzen moet hebben, opdat er genoeg ruimte is voor afleiding, en dat de ware noodzakelijkheid altijd een grotere eenheid, oftewel een grotere context, als doel heeft (A617 / B645). De mens staat oog in oog met oneindig sluwe bacillen. Het gaat erom te werken en te bouwen aan het grote niets, omdat het iets vals is geworden, af is geweken, door de dictatuur van de kerk en het materialisme, die de materie als uitgangspunt heeft. Hiertoe schreef Kant zijn boek : de Kritiek van de Zuivere Rede, wat Schopenhauer het belangrijkste boek van de Duitse filosofische reformatie van die tijd noemde. Luther stelde dat er een nieuwe god moest komen, omdat de god van de katholieken materialistisch was en niet open voor het hogere geestelijke. Maar het protestantse systeem wat in de jaren 1500 kwam opzetten had veel meer nodig om los te breken. Met Kant kwam die nieuwe 'God', de Rede, wat al door de filosoof Spinoza was gesteld. Deze 'God' was zowel de Rede als de Natuur, niet meer de mens als centrum. Voor de mens die altijd zichzelf als God had gezien was dit een hele vreemde God die gekomen was, de Kantiaanse God. Maar deze God sloeg in als een bom. Niemand kon nog aan deze God ontkomen. Het was een buitenaardse werkelijkheid die zich opdrong aan de onderdrukte aarde. Het was een grote bevrijding voor de aarde en het denken van de mens. De Kantiaanse God was zelf-verantwoordelijkheid, maar dat was juist de poort tot vrijheid, want wie anderen zou bevrijden zou zichzelf bevrijden. Kant was dus een grote verzetsstrijder tegen de tirannie van de kerk en het materialisme. De Kantiaanse God kwam niet zozeer met profeten, maar met filosofen. Er was dus een tweede Luther gekomen, die ditmaal niet slechts zijn stellingen op de kerkpoort plakte, maar de kerkpoort openbrak. Kant rekende ermee af, met het hele sluwe kerk systeem van die tijd. Op dit fundament mogen wij nog steeds doorbouwen. Het was een historische doorbraak en overwinning. Er was een nieuwe bijbel gekomen, namelijk die van de filosofie. De Kantiaanse God wond er geen doekjes om : de hele werkelijkheid was slechts een verschijningsvorm, en vals, en daarmee ook de kerk. De kerk had bij voorbaat de strijd al verloren. Kant gooide de poorten van de kerk wagenwijd open en er was een grote uittocht. De filosofische exodus uit de gevangenschap van de christelijke kerk was begonnen, en niemand kon het nog stoppen. Wel waren er dus veel mijnen gelegd aan weerszijden van het pad, en zouden er als gevolg vele pseudo-Kantiaanse bewegingen ontstaan. Ook de Kantiaanse God zou verdraaid worden, en het zou zijn hoogtepunt hebben in de jaren 1900 en daarna de jaren 2000. De mens moest terugkeren tot de Kantiaanse God. De mens was van het pad afgeweken. De mens moest dus terugkeren tot de jaren 1700 en 1800. Hier lag een belangrijk fundament, een belangrijke oorsprong, waarvan de mens was afgeweken. De jaren 1900 en de jaren 2000 waren de jaren in de klauwen van de oneindig sluwe bacillen die het aardrijk opnieuw hadden bedrogen. In de jaren 1700 en 1800 ligt de mens tussen kerk en materialisme in. Hier tussendoor ligt een pad. De exodus moet zich verdiepen, dieper de wildernis in van 1700 en 1800, om zo niet net zoals Mozes overmoedig een stad te bouwen. De mens moest volhouden in het hongeren, totdat de mens aangekomen zou zijn in het Kantiaanse beloofde land.
356 Online Touch Home