371

David was een vluchteling in de wildernis, in bergen en dalen en vreemde landen, terwijl de vijand zo zijn relikwieën stal, stelt Calvijn, en zo misbruikten zij het geestelijke, want zij kenden het geestelijke niet, en konden er alleen op een uiterlijke manier mee omgaan, met huichelachtige plechtigheden, allemaal hooghartig bedrog. Zo dachten ze, dom als ze waren, dat God ook nog aan hun zijde zou staan. Zij hadden immers God gestolen. Zij zagen God slechts als een gebruiksvoorwerp. Veel mensen zien God ook als een woord, iets wat ze kunnen bezitten en veel gebruiken door er maar gewoon in te geloven en het uit te spreken, liefst op een traditioneel kerkelijke manier, maar God is de Rede. God is de hogere natuur-filosofie, die niet buiten de noodzaak van de studie omwerkt. Calvijn waarschuwt tegen ijdele en nagebootste plechtigheden waarin onoprechte vereerders van God slechts zichzelf behagen. Het is een droom, en de mens gaat ontwaken. Calvijn stelt dat de mens denkt dat God aan zijn zijde staat omdat hij iets in de hand heeft, maar het zijn slechts bedriegelijke uiterlijkheden, en ieder mens moet hiervoor op zijn hoede zijn, voor ijdel vertoon. De mens moet strijden en leren. Het komt de mens niet zomaar aanvliegen. Calvijn stelt vervolgens dat de mens als vreemdeling moet leven in deze wereld die door velerlei begeerten wordt gedreven, opdat de mens met volharding naar een beter leven streeft. De mens die niet zich zou afzonderen als een vreemdeling zou geheel wegzinken in de rust, de gemakken en het genot van het vleselijke, ontbloot van de wijsheid. De vreemdelingen echter leven in geduld, en dat is een betere bewaking dan de menselijke bewaking of bewaking van vrienden. Dat is een korte samenvatting van Calvijn's commentaar op psalm 4. Hoofdstuk 25. bespreking van calvijn's commentaar op psalm 7 In het commentaar dat Calvijn geeft op psalm 7 springt vers 16 en 17 eruit : Hij heeft een put gegraven, en dien uitgegraven, en is gevallen in de groeve die hij gemaakt heeft. Zijn boosheid zal op zijn hoofd wederkeren en op zijn schedel zal zijn geweld nederdalen. De zondige bedrieger bedriegt dus alleen zichzelf. Calvijn stelt dat de zondige bedenkingen niet slechts hun doel niet zullen bereiken, maar dat ze het tegengestelde zullen bereiken. Het voorbeeld van de put en de groeve wordt gebruikt, als een gelijkenis, en daarna legt de psalmist het in eenvoudige woorden uit, dat namelijk de ongerechtigheid zal wederkeren op het hoofd van wie haar begaat. Het was al een spreekwoord bij de Hebreeën, stelt Calvijn, dat wie een put graaft erin valt : wanneer bedriegelijke mensen door hun eigen listen en bedriegerijen bedrogen worden. Daarom als iemand daadwerkelijk voor zichzelf wil zorgen, dan onthoudt hij zich van onrecht.

372 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication