380

hemel. Wat in de verhalen van de bijbel gebeurde, gebeurde dus allemaal al in de verhalen van de Egyptische boeken die in hieroglyphen op de muren beschreven stonden. Het gaat om de diepere betekenissen hiervan. Hoofdstuk 31. samen op weg, maar waar naartoe ? – bespreking van het verhaal : het zwemparadijs De mens heeft alles in kannen en kruiken, alles overmoedig gedefinieerd, door talen alles vastgezet. Al heel snel denkt de mens : 'Oh, ik heb een fout gemaakt,' terwijl er eigenlijk een hogere realiteit staat te dringen. De mens ziet het vreemde als een fout. De mens wil conform zijn, is politiek correct en schools. Altijd maar weer wil de mens de goedkeuring van de buren, van de mens om hen heen. Altijd maar weer. De mens durft zo niet uniek te zijn. De mens durft niet op zoek te gaan naar diepere patronen. 'Oh, wat zal die en die er wel niet van denken,' denkt de mens veelal. Zo leeft de mens een heel erg saai leven, bedrogen door de valse realiteiten om hem heen. Wat voor andere werkelijkheden proberen de mens wel niet te bereiken, maar de mens ziet het niet en wil het niet zien, want oh, wat zal de ander daar wel niet van denken. De mens durft niet vreemd te zijn en uniek. De mens is geprogrammeerd conform te zijn aan de anderen om hem heen. Kudde dieren, allemaal voor de slager. De mens is gebrandmerkt. Wat denkt de mens dat de aarde is ? Een plaats om feest te vieren ? Neen. Het is een fokkerij. De mens wordt gefokt voor iets, maar de mens loopt de polonaise, dom als hij is, want dit is gewoon dom. 'Oh wat zijn we blij.' Zo gaat de mens de afgrond tegemoet. Nee, de mens laat zich niet wakker maken. De mens slaapt rustig door, want de anderen doen dat immers ook. Altijd maar weer denkt de mens dat de ander een goed excuus is. Het is maar een karikatuur natuurlijk, een bedriegelijke reclame. Maar zulke mensen bestaan, als wandelende voorbehoedsmiddelen. Nee, van vreemdelingen zijn ze vies. Voor de vreemdelingen is er geen plaats in de herberg, en daarom zal de dief in de nacht komen. Hoor wie klopt daar, kinderen ? Hoor wie klopt daar kind'ren. Hoor wie klopt daar zachtjes tegen 't raam. 't Is een vreemd'ling zeker, die verdwaalt is zeker. 'k Zal eens even vragen naar zijn naam. Nee, het is niet sinterklaas, en ook niet Jezus dit keer. Het is de onbekende vreemdeling, de vergetene, de weggedrukte. Niemand kent deze vreemdeling. Niemand heeft deze vreemdeling willen kennen. Het is de ongeborene, weggedrukt door het voorbehoedsmiddel van de maatschappij. Hoor wie klopt daar ? Of hoort niemand het kloppen ? Nee hoor, niemand hoort het kloppen. Daar hebben ze geen tijd voor. Ze luisteren wel naar wat anders. Wat de boer niet kent dat vreet hij niet. Wil hij niks van weten. En daarom zal het komen als een dief in de nacht, omdat er geen plaats was in de herberg.

381 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication