3. natuur Hij stelde dat alhoewel de mens een sociaal wezen was, als de mens de vriend zou worden van de massa, dan had de mens helemaal geen vriend. Hij stelde dat vriendschap een traag rijpende vrucht was, maar dat vriendschap in de wortels een illusie was, en dat de mens die genoeg had aan zichzelf het ware geluk had gevonden. Net zoals Socrates stelde hij dat de mens niet zo zeker moest zijn van zijn zaak, maar twijfel is het begin van de wijsheid. Ook stelde dat de wijsbegeerte er niet was om op te sommen wat een mens gelukkig zou maken. De melancholie zou de mens veel verder leiden. Het geheel is hierin altijd meer dan de som van de delen. Aristoteles prikte heen door het bedrog van op zichzelfstaande 'goede daden'. Daar ging het niet om, volgens Aristoteles, want het zou ook verkeerde motieven kunnen hebben. Het ging om karakter vorming. Het goede moest als kwaliteit een instinct worden van de mens. De mens moest terug tot de oernatuur, en moest hiervan een deel worden. Zomaar geloof en goede daden zouden nog teveel achter de zijlijn staan. De karaktervorming moest de plaats innemen van al te oppervlakkig en doelloos geluksgevoel. Volgens Aristoteles geeft de filosofie een hele andere betekenis aan geluk dan de massa's dit doen. De massa's noemen al snel de woorden plezier, weelde, roem. De zieken willen gezondheid en de armen willen weelde. Voor hen is het leven en geluk gewoon plezier maken. Er is niets hogers voor hen. Ze gaan hier helemaal in op. Voor Aristoteles zijn er drie soorten mensen : de levensgenieters, de staatsmannen en de filosofen. Het geldbeluste leven gaat volgens Aristoteles recht tegen de natuur in. Maar volgens Aristoteles is er een pad in het midden, omdat de mens niet gemaakt is om een extremist te zijn, en dit ook niet aankan. De mens heeft van alles een beetje nodig, en moet ook geen onmogelijke doelen voor zichzelf stellen. De mens mag hier creatief mee omgaan. De mens mag lerend hiermee omgaan. Karaktervorming aan de logos moet geoefend worden in onderwijs en opvoeding. Het komt de mens niet zomaar aanwaaien. De geoefendheid is de godin Arete (Areta), ook een beeld van kennis en studie. Zij is ook een oorlogsgodin. De stoicijn moest op het pad niet zomaar steken bij goede daden, maar moest geoefend worden, om zo te komen tot Arete. Eens probeerde Kakia, de zwaar opgemaakte verleidster tot het kwaad, Heracles te verleiden door hem weelde en plezier aan te bieden, terwijl Arete hem een leven van worsteling met het kwaad aanbood (de demonologie). Heracles koos toen het pad van Arete. Ook Paulus stelt in de Griekse bijbel dat de mens op Areta gericht moet zijn, de geoefendheid (Fil. 4:8). Petrus stelt dat we alleen door Areta, geoefendheid, tot de kennis kunnen komen (2 Petr. 1:5). In de grondtekst van het NT waren zowel Paulus als Petrus volgelingen van de godin Areta. Deze geoefendheid, arete, moet altijd in overeenstemming zijn met de logos, de rede, volgens Aristoteles, ook een volgeling van de godin Areta. Het gaat er dus niet om door genade te komen tot God, oftewel geestelijke luiheid (protestantisme), en ook niet om door goede werken tot God te komen (katholicisme), maar door de geoefendheid, Areta, wat Aristoteles al predikte, en de stoïcijnen, en wat toen door Petrus en Paulus werd overgenomen. De natuur is moeilijk te vatten. Daar moet de mens moeite voor doen, want de natuur is niet goedkoop. In de stoïcijnse leer was Areta de opvoedster en onderwijzer tot de logos. Iedere stoïcijn moest ernstig streven een ontmoeting met haar te hebben, zoals christenen wordt geleerd ernstig te streven naar het ontvangen van de heilige geest.
49 Online Touch Home