Vermeer (Utrecht, 1696-1745) stelt dat deze doodslag niet alleen voor de doodslag van het lichaam geldt, maar ook van de ziel. Vermeer stelt : 'Hier wordt verboden het doodslaan van mensen naar het lichaam, zonder enig onderscheid van godsdienst, ouderdom, geslacht, volk, staat enz., met een kwaad opzet, uit boosheid, of uit lichtvaardigheid. Hier wordt dus verboden het lichaam eens mensen zo te mishandelen, dat de ziel er niet langer in blijven kan, of dit dan onszelf of onze naasten betreft. En ook onverschillig op welke wijze dit geschiedt, door onszelf en onze achteloosheid, of door anderen, en ook door dit niet, waar het ons mogelijk is, te verhinderen. (…) Of het nu geschiedt met gedachten, gebaren, woorden, of zich onnodig in gevaar begeven, of wel door daden, kwetsingen enz. De wet is toch geestelijk (Rom. 7:14) en het gebod is zeer wijd (Psalm 119:96). Hier merken wij ook bij op dat uit dit alles volgt dat ook verboden is het doden van onszelf of van onze naasten naar de ziel. Want hoeveel verschrikkelijker moet het nog zijn een oorzaak te zijn van eigen geestelijke dood of van die des naasten.' Vermeer offert ook een medicijn : 1. Hebt u lust tot doodslaan zonder u schuldig te maken? Leg dan uw hand en al uw macht aan de oude mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheid der verleiding. Ziet dat u hem vervolgt met een dodelijke haat. Want het is de moordenaar van uw ziel, en ook menigmaal van uw gestalte, van het nieuwe schepsel. 2. En zie dan dat gij daarmede aan het kruis komt, (…) “het vlees gekruist met de begeerlijkheden.” O vrienden, deze doodslag zal u ruimte geven. Ja hoe meer voedsel gij aan die oude aan het kruis hangende mens onttrekt, hoe eerder hij zal sterven. Hij moet toch doodgehongerd worden. (…) De ouden gebruikten wel het spreekwoord: Wij mogen geen mens, die onze naaste is, doden. Maar onze oude mens, die ons nog nader is, moeten wij doden. (…) O vrienden, al zouden het zelfs de liefste boezemzonden zijn, al is het dan het eigen en alle verkeerde eigenliefde. Daarom roep met een zeker dichter uit: De bitterheid wijkt van deze dood; Zij nodigt ons te rusten in haar schoot. En dan zegt hij verder: Ei machtig Heer, geef mij de laatste stoot, En doe mij zo ten grave dalen. Vermeer stelt verder over de al dan niet geestelijke zonde van doodslag, het overtreden van het zesde gebod : 'En dit is wel een allerzwaarste en allerverschrikkelijkste zonde wanneer deze wordt bedreven door kinderen ten aanzien van hun ouders, ofwel door ouders ten aanzien van hun kinderen, of door moeders ten aanzien van de eigen vrucht. Hierin is toch een verkrachten van de natuur. Daarom is deze zonde ook zo zwaar ten aanzien van Gods dienstknechten.' Want we hebben dan te maken met daadwerkelijke bloedzonde. Als wortel van de doodslag noemt Vermeer : "Laat ons niet zijn zoekers van ijdele eer, elkander benijdende." En : "Een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn; want de toorn des mans werkt Gods gerechtigheid niet." Vermeer stelt : 'Tenslotte wordt nog genoemd de wortelzonde van de wraakgierigheid.Wraakgierigheid is een boze geneigdheid en begeerte om zijn naaste kwaad, ja meer kwaad te vergelden dan men meent beledigd te zijn, of ook wel beledigd is. Hierover beroemde Lamech zich: Voorwaar, ik sloeg wel een man dood om mijn wonde, en een jongeling om min buile. Want Kain zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventig maal zevenmaal." Dit is zeer gruwelijk. Dan neemt men God het wraakzwaard uit de hand, aan Wie
122 Online Touch Home