De eerste psalm van de zesde les van deze kanda stelt : 'Starende naar zowel de waarheid als de leugens van de mens, druppelende honing, rein en reinigende, laat deze wateren teder en goed tot ons zijn.' Ook de israelitische psalmist staart in psalm 1 naar zowel de waarheid als de leugen van de mens, om het te doorgronden, om ervoor te zorgen dat zijn wegen recht zijn, afgescheiden van de vruchteloze werken. Zo is hiuj verbonden aan het water, en groeit op als een boom daar. Dan zegt de indische psalm : Met veelbelovende blik staren de wateren naar mij, Raak mijn huid met een gunstig lichaam aan; Ik roep allen die offeren aan die in de wateren zijn. Zo is er de vergadering van de rechtvaardigen zoals in de israelitische psalm 1 (vs. 5-6). In les 7 zegt de indische psalmist in de eerste psalm : 'laat mij bezeten zijn met honing'. Het is de vrucht van de bloemen, van de tederheid. Er moet ware doelmatigheid in het offeren, in het hongeren zijn, stelt de indische psalm, anders zal hij vallen in het offeren, ten prooi aan de goden. Het vereren van de goden is een metaforisch beeld van de doelmatigheid, het hebben van een toetssteen, als de urim die nodig is voor elk offeren. Tederheid is doelmatigheid, waarvan de honing een beeld is. 'Laat mij bezeten zijn met honing.' Het gaat erom te staren naar de bron (surya), anders is alles nutteloos. De honing is een beeld van de bron. 'Laat mij bezeten zijn met honing.' Zoals de israelitische psalmist zegt in psalm 1 : de hemelse leer overpeinzen bij dag en bij nacht, oftewel een doel hebben. De mens staat voor een dilemma : Of de vrucht van een boom die wordt aangeboden wel of niet aannemen, of zelf die vrucht voortbrengen door zelf als een boom aan waterstromen te worden. In de israelitische psalm 1 kwamen al deze drie dingen terug : de aangeboden vrucht aannemen, niet aannemen, en zelf vrucht te dragen. In de eerste psalm van les vijf van de zesde kanda beschrijft de indische dichter de strijd tussen de demonologie, indra, en de slang. De slang droeg een kracht op hem, namelijk de Ukthya, het oog van het offeren. Elk offerdier volgt dit oog. Dit oog werd aanbeden, en zou de slang op Indra brengen. Indra sloeg de slang driemaal en ontving het oog waardoor de slang zijn macht had. Zo werd de slang verslagen. We zien iets soortgelijks ook terug in het paradijs waar de slang de macht heeft over het oog, en zei dat hij hun ogen kon openen : Genesis 3:5 – God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. Ook in psalm 1 is er de boom, maar dit keer is het de psalmist zelf, en er is een strijd tegen het kwaad, tegen de slang, en de psalmist kan de slang verslaan door de hemelse leer dag en nacht te overpeinzen, oftewel het oog aan de slang ontroven. Psalm 1 is dus een soort paradijs verhaal van de psalmen, als het genesis van de psalmen. In les 6 zegt psalm 1 : De offers met de gaven worden aangeboden voor de wereld van de hemel. Zo
292 Online Touch Home