Boek 87 : Ik kan de stad nooit bereiken, Ik kom nooit aan in de stad, De stad is een bloem De stad ligt op een hoge, onbereikbare berg, Er valt hier niets te graaien, Daar glijdt ik weg, Dieper in het koele water De stad was gehuld in een mysterie, De stad was een bloem Boek 21 : Gele bloemen groeien langs de kant van de stad, als een stadsmuur. Iedereen die daar gaat wordt verward. Zij vallen in slaap en dromen vreemde dromen. Geen leger komt door de gele bloemenhaag. Allen zullen zij slapen. Nu maak ik mijn tochten in een boot, over de rivieren waarin langs de kanten de gele bloemen groeien. Zij houden mij dromerig, zij houden mij in slaap, in diepe slaap. Zij geven mij sap te drinken De gele bloemen vertellen verhalen, verhalen wonderschoon. En zij leiden tot een wonderlijke tuin, een lusthof. In de straten ontwaak ik, Meisjes met witte bloemen in hun haar, Dan neemt zij mij mee naar het tuinfeest, En ik blijf zeggen : 'Ik ben er nooit geweest.' We zien hier heel duidelijk het spel van de helften. Dag en nacht weten maar heel weinig van elkaar. Ze leiden totaal verschillende levens, maar er zijn kruispunten. We kunnen vaak onze dromen niet herinneren. Ze zijn zo vaag, zo ver weg. Er is zo'n grote kloof tussen. De helften mogen maar weinig contact. Eigenlijk is er maar een hele dunne draad tussen hen, want anders zouden ze elkaar vernietigen. Het zijn als twee roofdieren, als twee levensgevaarlijke kern energieën van de natuur, die grote werelden in het verderf zouden kunnen sleuren. De vur zegt hierover in boek 66, het roofdier : De nieuwe golf van subtiele energie, Zij overspoelen de tuinen, Zij brengen het rode zicht, Het bloed in de nacht Zij komt vanuit de diepte, Zij spreekt het helende woord, Van de honing komt Zij Wij hebben het morgenrood bereikt, Het spreekt nu tot ons, Als het rode zicht Zij kijkt niet om, Zij draagt geen schuld, Maar zij die Haar niet volgen komen om door Haar gebrul
402 Online Touch Home