Wij zijn verdwaald in een spiegelpaleis, In een spiegelparadijs, Wij kennen de kennis niet, Oh kennis, doe ons U vinden Hemelse kennis, tronende op de traan, Opgeborgen in de rode traan, In de dagboeken van ijs Zoveel wachters op de muren, Als de wachters van de rode traan, Maar zij is diep in de wildernis U bracht mij naar het Paradijs, in Uw Wil wil ik gaan. Bij Uw geheim wil ik zijn. U doet mijn gordijnen open, tot zachte dromen. U tuchtigt mij met Kennis, om het om mijn hals te hangen, in Uw geheim. U hing het door mijn haren en verzegelde mijn voorhoofd. U liet mij dalen in de putten der nachten. Opent uwe heil'ge weg, een heilig pad vol vreemdelingen. Waak over onze zielen, schenk Uw woord tot een doorgang over bruggen. Laat ons niet in zonde glijden. De rust van uw beminnelijke schuilplaats, onder de putten heeft u het neergezet, wij komen tot u, in bewondering. Wij sluiten onze ogen, en denken aan U. Aan U, die ons leven schonk, aan u die ons opzocht in onze kerkers en putten, en leidde ons tot de diepere weg. Van onderen kwam u. Laat ons dan dichterbij komen. Neem ons op in Uw lieflijke hand, in Uw paradijs, waar wij in vrede kunnen leven. Genees ons, en leer ons. Dank u dat u tot ons bent gekomen. Ja, diep in uw putten zonken wij, totdat u ons nam tot de dieptes van U. Op de bodem van onze putten vonden wij Uw weg. Leidt ons, neem ons mee. Overstroom mij met uw gloed, een bloeiende, groeiende ochtendvloed. Ik gloei wanneer gij mij aanraakt. Ik sta in brand, wanneer gij aan mij denkt. Ik kom altijd tot uw holen. Ik ben nog nooit zo diep geweest als nu, in de dieptes van uw velden, kom nu, en doe mijn diepste verlangens ontwaken. Tot dit paradijselijke eiland, zij is de veldheerin, de Heilige. Overstroom nu ook mij, vergeet mij niet, wanneer je schrijft. Laat mij binnen in U, ik ben gemaakt aan U gelijk. Bescherm mij tegen de kou. Mijn hart is zo koud, ik ben als een blok hout, tot U mij kust, dan ontwaak ik tot hartelust. Dan voel ik alles in mij branden. Oh, waarom hebt gij mij geslagen ? Tot Uw dieptes ben ik gevlucht, want de vijand zat mij achterna, nu heb ik haar gekust, en vele zonden bedekt. Haar tabernakel bouwde ik, nu heeft zij mij gezien. In haar heb ik mijn troon. Oh, waarom hebt gij mij verlaten. Steeds zoek ik naar U, steeds droom ik over U. Vaak kan ik er niet van slapen, het maakt mij zo moe. Waarom hebt gij mij geslagen ? Heel mijn leven geef ik U, waar moet ik anders naar toe. Zij zitten mij op de hielen. Tot U kan ik vluchten.
419 Online Touch Home