493

De voortijdse letters S, de Aso, de proza, een vrouw met een kind aan haar borst, de verhalen verteller, de context, de wever, de sieraden maker. J, de voortijdse Adam kwam tot haar, zoals hij ook tot Vuh kwam. Zoals Jozua het volk leidde, leidde de godin of natuurvrouw Aso ook het volk, wat in Egypte tot sa werd, de gids van Ra door de onderwereld. Als we kijken naar de voortijdse godin Aso, de wortel van Jozua en Sa in Egypte die Ra leidde door de onderwereld, dan is zij niet slechts een gids die de mens door de wildernis leidt, maar ook de opvoedster van de mens. De mens moest in de voortijd in de wildernis heropvoed worden door Aso, en zij leidde tot de grenzen, tot grens-gevoeligheid, oftewel tot halal, net zoals Jozua, waarvan zij de voortijdse wortel is. De mens heeft een moeder nodig, als een gids en opvoedster in de wildernis, om tot het beloofde land te komen. Die moeder is slechts een metafoor van een principe, wat diep in ieder mens ligt. J kwam tot verschillende moeders, zoals de mens ook tot verschillende moeders komt. Denk bijvoorbeeld aan schoolsituaties, de buurvrouw, of een oppas. Denk aan bijvoorbeeld tantes. De mens heeft verschillende moeders en bijmoeders, verschillende opvoeders. J kwam tot Vuh en ook tot Aso, tot zowel de letter V als de letter S. Zien we wat hier gaande is ? We zien de J-V code wat werd tot jehovah, en we zien de J-S code wat werd tot Jezus. Deze lijnen komen allemaal vanuit de voortijd en vertellen een dieper verhaal. Zijn wij gevoelig voor deze codes en de achtergronden, voor het grotere amalgaam van deze dingen, of nemen we het gewoon zoals het is ? Ik puzzel graag. Ik vind de kerk van vandaag maar barsaai. Ze zijn niet echt creatief. Dat laten ze graag aan een ander over. Alles projecteren ze op god, en hun god is helaas zo stijf als henzelf. Afgoden zijn het als het niet meer om de kennis gaat. Alles is afgeweken. In zijn commentaar op Leviticus 3 waarschuwt Calvijn tegen bijgeloof waardoor de mens pure dwaasheid tot een schijn van wijsheid maakt, en henzelf hiermee behagen. Niet God, het goede, de kennis, wordt behaagd, maar het dwaze mensenvlees, door groot bedrog. Calvijn stelt dat Zij die God willen behagen dit geduldig moeten verdragen, omdat het hen ook zuivert. Alle offer zal gezouten worden, en de mens zal met vuur gezouten worden (Markus 9:49). Calvijn stelt dus in zekere zin dat de mens zelf het offer is in het boek Leviticus. De smaak van het offer moet in het Woord gevonden worden. God eiste het vet op en dat moest verbrand worden, omdat hij zijn dienstknechten matigheid wilde leren. Calvijn wijst erop dat God het vette niet begeerde, maar matigheid verlangde van de Israelieten. In de theologie van Calvijn moest het menselijk vlees geofferd worden, wat uitgebeeld werd door vee, symbolisch, zoals ook de grondteksten hierover spreken. Het offer was de zonde, de zondemacht, en die moest bedekt worden en begraven, en daar moest de mens op zien. Dit stelt hij in zijn commentaar op Leviticus 4. In zijn commentaar op Leviticus 6 stelt Calvijn dat het vuur wat het offer moest verbranden voortdurend moest branden en niet mocht uitgaan. Dat was een toegevoegd gebod, en Calvijn stelde dat vanwege deze voortdurendheid het een hemels vuur was, zodat het geen mensenwerk kon zijn. Er moest een teken van goedkeuring zijn. Het mocht niet naar het oordeel van mensen gebeuren. Al het andere vuur zou vreemd vuur zijn. Calvijn laat hier dus zien dat de offering niet aards was, niet vleselijk. Osiris was op zijn troon in de onderwereld omhuld door de mehen slang, een beeld van de verborgenheid en als een beeld van het richtsnoer. Osiris, in het egyptisch sar, usir, aser, sur of suri, werd beschermd door de mehen slang, of amen slang, name slang, en dat is wat suri name is in de

494 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication