578

Van Schuppen licht dit nog wat verder toe. Waaruit bestaat die schoonheid ? Het is een sieraad van gerechtigheid wat ontvangen zal worden op de weg van de heiligmaking. Zo bloeit de lelie. Dit is een heilig vermaak in God's wet, stelt van Schuppen. Israel zal worden gereinigd, het vuil der zonden, van het vlees, worden weggedaan. Het is het reine wit van de lelie. We kunnen stellen dat het het honderd of duizendvoudige gezuiverde witte is. Het goddelijk oog belonkt het. Het is een schitterend bloeiende lelie, en het bloeit onder de doornen. Bloeien in reinheid. Kunnen we dat ? Dat is de ware schoonheid, niet de valse, vleselijke, chemische schoonheid van de stad, de bedriegelijke markt-schoonheid die altijd maar weer in dezelfde cirkeltjes draait. De hemelse schoonheid daarentegen, stelt van Schuppen, spreekt van nieuwe ervaringen, door en voor heilbegerige harten, harten die hongeren naar de dingen die boven zijn. De hemelse schoonheid is de vernieuwde strijd tegen de zonde. Hagar kende wondere uitredding toen haar Ismael versmachtte. De lelie is een bloem van reine pracht en sierlijk wit, stelt van Schuppen. Hebt gij reeds iets van de schoonheid van de lelie ? Kent gij iets van de vuilheid, van de zonde ? Weet gij hoe walgelijk de zonde is in God's ogen ? Gij zijt diep te beklagen als dat nog niet zo is. Diep rampzalig als dat zo blijft, stelt van Schuppen. Hij roept dan op om te bidden om de schoonheid der lelie. Deze schoonheid is een stille pracht. Niet om te pronken in de stad, maar in het dal. Pronk met die hemelse kennis, in zuivere nederigheid. Dat is de hemelse praal. Het is iets tussen jou en God. In de stad pronkt men met het vlees, en met grote getalen, maar in het dal pronk je juist met het minderen. Niet om de grootste te zijn, maar de minste. Dat is dus een anti-pronken. Je doet het niet om gezien te worden, niet om jezelf, maar om die heerlijke boodschap. Alleen daarin roem je. Niet voor eigen roem, maar voor het roemen van de boodschap, en die bewaar je en koester je. Wij zijn niet slechts eenlingen, want hoe dieper je graaft en wortelt, hoe dichter je komt tot het getal twee, tot het verloren en vergeten andere. Het gaat namelijk altijd om jou en de kennis. De ander is hiervan een beeld. Je bent een dualiteit van één en twee, van het ene en het andere, en dit is slechts zinnebeeldig. Elk vleselijk misbruik wat hiervan gemaakt wordt moet afsterven. Dat gebeurt natuurlijk in het verdiepen. Er ligt al een volmaakte en volkomen kennis voor ons klaar, in de volbrachte schoonheid van de lelie. Dit is het Lunteren van de twintiger jaren van 1900, de fundamenten van mijn leven, gezin en werk. Het Lunterense internaat waar ik studeerde vele tientallen jaren later was eerst een dovencentrum. In de kamers waren daar nog sporen van te zien, de overblijfselen van bepaalde apparatuur voor doven. Dit wijst erop dat wij doof moeten worden naar het vlees, en dat dan pas de profetische gaven zich kunnen openen, niet eerder. We zijn nu inmiddels aangekomen in de twintiger jaren van de nieuwe eeuw. Van Schuppen stelde dat we moeten wachten op de dauw, en dan heeft hij het over de dauw van Palestina, wat een mistregen is, een soort motregen, een morgenregen. Het OT spreekt over de dauw des hemels. Israel was helemaal uitgedroogd door voorspoed en afgoderij, zoals dat ook het geval is in Nederland. Van Schuppen stelt : 'Waar brengt nu die voorspoed ? Wat werken die zegeningen en dat geld uit ? Niets dan dorheid en doodsheid. Het geld wordt de afgod.' Hij vergelijkt Israel met Nederland. Daarom moet de mens wachten op de hemelse dauw. Men moet hiervoor loskomen van de wereldgelijkvormigheid. Hij noemt dit de dagen van geldzucht, waarin de mens buigt voor de mammon. Maar daarom is hun akker droog. Maar de verkwikkende dauw komt in de nacht, alleen in de nacht van vernedering. Alleen in de nacht van boetvaardigheid. Er zal niet meer dauw gegeven worden dan nodig is. Het is een nacht van beproeving en ontdekking, donker aan alle zijden, stelt van Schuppen. Toch is daar dan de hemelse dauw. Maar het volk moet

579 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication