437

gaat gij heen? En hij antwoordde mij: Ik ga Jeruzalem opmeten en zien hoe groot zijn breedte en lengte zal zijn. 3En zie, toen de engel die met mij sprak, naar voren trad, ging een andere engel hem tegemoet, tot wie hij zeide: 4Snel heen, spreek tot die jongeling: als een open plaats zal Jeruzalem daar liggen vanwege de menigte van mensen en vee daarin. 5En Ik zelf, luidt het woord des Heren, zal haar een toets-muur (Aramees, urim-muur) zijn rondom, en een psalm (Aramees) binnen in haar. Dit is de tot standkoming van het Woord, de logos, door het toetsen. Het Woord bestaat uit psalmstructuren die de mens verbinden met de wilderniskennis, waarin de wilderniskennis is opgeslagen. Als de mens niet leert toetsen en meten, komt de mens nooit tot het Woord. In het Hebreeuws komt het hier neer op het meten van de leegte (breedte) en het geduld (lengte). Zacharia 3 Het vierde nachtgezicht : 1Vervolgens deed de Here mij de hogepriester Jozua zien, staande vóór de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. 2De Here echter zeide tot de satan: De Here bestraffe u, satan, ja de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt? 3Jozua nu was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. 4Toen nam deze het woord en zeide tot hen die vóór de Here stonden: Doet hem de vuile klederen uit. Hij zeide tot hem: Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestklederen aan. 5Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten. Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond. 6Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: 7Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan. 8Hoor toch, gij hogepriester Jozua, gij en uw gezellen die vóór u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – voorwaar, zie, Ik zal mijn knecht, de Spruit, doen komen; 9voorwaar zie, van de steen die Ik vóór Jozua neerleg – op die ene steen zijn zeven ogen – zal Ik zelf het graveersel graveren, luidt het woord van de Here der heerscharen, en Ik zal op één dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen. 10Te dien dage, luidt het woord van de Here der heerscharen, zult gij elkander nodigen onder de wijnstok en onder de vijgeboom. Jozua was eerst genoemd Hosea (Howshea), Num. 13:16, die later door Mozes Jozua wordt genoemd. Het boek Jozua gaat over de redding door het rode touw van Rachab uit het torenvenster. Het torenraam is een beeld van de mond, en het rode touw daaraan verbonden is het beeld van de wachter voor de mond, dus dat wijst weer terug op de olifantenzoon van Siva, Ganesha. Jozua kwam uit de stam Efraïm, het raadsel van Hosea en zijn grootste vijand. Dit is ook wat de Egyptologische versie van de Kaïn en Hobel mythe uitbeeldt, zoals beschreven in de Egypte Code en de India Code. Jozua wordt in het vierde nachtgezicht van Zacharia de grote kohen genoemd in het Hebreeuws, de hogepriester, de grote Kahen, Kayin, Kaïn, in het Aramees. Het Kaïn mysterie krijgt in Jozua namelijk nog meer diepte. Door Jeruzalem is er uitverkiezing, en door Jozua, die dus de diepte van Hosea is. Omdat de mens nog niet klaar was voor de diepte, hebben de hersenen voor de mens een cryptische realiteit om de mens heengebouwd. Hosea komt in de diepte tot het Jozua-raadsel van Efraïm, tot Laodike, de

438 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication