152

moeder gebleven, en had ik maar naar ze geluisterd, want nu zit ik flink in de puree, met zo’n wolf dichtbij.’ 5. Maar de wolf dacht : ‘Ach, ik kan het geitje ook morgen opeten,’ en liep door. 6. Direct dacht het geitje dat het allemaal wel meeviel, en dacht er direct aan hoe ze naar de stad zou gaan als ze uit de struik zou zijn gekomen. Ze voelde haarzelf heel trots dat ze ontkomen was aan de wolf, en het scheen haar kracht te geven, en zo kon ze zich uiteindelijk losrukken uit de struik. Na een tijdje over het zand lopen naar de stad werd ze toch wel moe en ging slapen. De volgende ochtend kon ze geluiden van de stad al horen. Wat waren de mensen daar vrolijk. Zou er een feest zijn ? Trots ging het geitje de stad binnen, zoals ze altijd deed. Ze keek rond en zag de mensen feestvieren. ‘Zo hoort het leven te zijn,’ dacht het geitje bij zichzelf. ‘Niet die saaie ouders van wie niets mag en die overal gevaar in zien. Ik ben nog steeds springlevend.’ 7. Maar daar dacht een slager met een mes heel anders over. Hij zag het geitje en greep het direct en bracht het in een kooi. ‘Nou ja,’ dacht het geitje, ‘hier kom ik ook wel weer uit.’ Het geitje was immers heel koppig en dwars. 8. Het zoontje van de slager zag het geitje in de kooi, en zei tegen zijn vader : ‘Wat een leuk geitje, mag ik er mee spelen ?’ 9. ‘Even dan,’ zei de slager, en haalde het 152 geitje uit de kooi. ‘Maar wel zorgen dat het geitje niet wegloopt. Doe het maar aan een touwtje. De slager nam ergens een touw vandaan en bond het om de nek van het geitje en gaf het andere uiteinde aan het kind. Het kind begon toen met het geitje aan het touw door de stad te lopen. Het geitje was weer enorm trots op haarzelf dat ze een mogelijkheid had om het kind te slim af te zijn. Het gaf haar kracht dat ze telkens weer aan het gevaar kon ontkomen. Ze trok het kind mee naar een fruitkraam op de markt, en het kind liep achter haar aan, nog steeds het touw goed vasthoudende. ‘Oh, wat een lekkere bananen,’ zei het kind, ‘mag ik er een ?’ 10. ‘Je mag er zelfs twee,’ zei de marktvrouw die erg vertederd was door het kind en zijn geitje. ‘In elke hand één,’ zei de marktvrouw met een glimlach, en reikte de bananen aan. Het jongetje liet het touw vallen om de bananen aan te pakken, en daar nam het geitje goed gebruik van en rende weg. Het jongetje dacht alleen nog maar aan de bananen. 11. ‘Ik moet nu snel de stad uit, anders krijgen ze me weer,’ dacht het geitje bij zichzelf. Maar naar haar vader en moeder ging ze niet. ‘Ik kan lekker bij het ravijn blijven,’ dacht het geitje. ‘Wolven zijn geen probleem voor me.’ Het geitje was erg koppig en werd steeds trotser. Als een prinses ging ze terug naar het ravijn. Ze voelde haarzelf hoog verheven boven iedereen en boven haar ouders. Bij het ravijn waren twee wolven. Zonder vrees stapte ze op de wolven af, want de wolf

153 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication