Inzetting 29. Terugkeren tot het levensbloed Het bloed spreekt en leidt tot het stof van het paradijs, de Aphar, wat het laatste oordeel is, opdat de mens leeg en naakt kan terugkeren tot de paradijselijke ondergrond, de Adamah (IV Werktuigen 6:162-164, Kamba 11:32). Hier zijn de wilde en woeste wateren, rivieren en zeeën van bloed waarin het ego wordt weggewassen, en waar de mens zijn ziel terugvindt om daarmee bekleed te worden (Kamba 11:38,40). Laten wij daarom dit bloed rijkelijk ontvangen en ons ervoor open stellen, want het is onze ziel geschapen in gerechtigheid. Inzetting 30. Over de school van het toetsen Ook de toetsmiddelen moeten getoetst worden. Het toetsen zelf moet ook getoetst worden. (II Kamba 11:43, Rivieren 15:13). De mens mag niet tot snelle zelfovertuiging komen. Twijfel is beter dan overmoedige zelfovertuiging. De mens moet de oogst niet forceren. De mens moet niet aan de barensweeën proberen te ontkomen, maar moet de volledige fase van de zwangerschap doorstaan. De hemel komt de voorzichtigen en de twijfelaars tegemoet, maar laat de zelfverzekerden in hun dwaling. (III Werktuigen 1:66) De mens moet leren toetsen. (Ewa 31:21) Inzetting 31. Het geestelijke touw Het lijden is een touw. Het lijden is restricties, en zo leidt het touw de mens voort, en behoed het touw de mens tegen vraatzucht. De mens is hierdoor gedoemd tot het ascetisme. Zonder deze bron is er geen leven mogelijk. De mens moet daarom welwillend zijn voor een stuk lijden in zijn leven, opdat zijn leven tot het hoogste doel zal komen. Daarom moet de mens het touw van het lijden, het eeuwige touw, aanvaarden, als een eeuwig stuk lijden wat doorvertaald zal worden, want het lijden weegt niet op tegen de eeuwigheid die aan de mens geopenbaard zal worden. Uiteindelijk wordt het lijden vertaald tot kennis. Wie deze principes toepast zal leven, maar wie deze principes veracht zal schade lijden aan zijn ziel. Om aan de aardse gebondenheden te ontkomen moet de mens komen tot de hogere hemelse gebondenheden die voor de geestelijke mens liggen opgeborgen in het hemelse touw van de eeuwigheid. Ook zal de mens hierdoor nooit teveel lijden. (II Behemma 6:31, Zeeën 17:17, Kamba 20:88, Odenlech 23:126) 13
14 Online Touch Home