23. Geestelijkheid is duisternis in het Aramees, leven in geestelijke kennis.. 24. Gij zijt allen kinderen en zonen van de Urim, van Feti. 25. In een grot vond de sobere tabletten met vreemde tekens erop. Buiten waren de mammoeten. 26. Er was een grote oorlog. Hij schreef de tekens op zijn hand en zijn lichaam, en verdween toen. Hij moest dieper de grot in, waar hij nog meer tabletten vond, met nog meer vreemde tekens. Hij hoorde het gebrul van grote harige dieren buiten. Hij wist niet hoe lang hij dit nog zou volhouden. 27. Hij kon hier niet blijven, en rende dieper de wildernis in. Het oerwoud was nat. De droogte had hier plaatsgemaakt voor vruchtbare palmbomen, en diep groene struiken en bomen. 28. Mag ik wat van dat rode, dat rode daar ? Hij dook in een rivier, waar de wateren bruin waren, gelig bruin. Hij was thuisgekomen. Hij kon haar stem horen. Ze stond aan de kant. Maar haar boog was op hem gericht. De tabletten hadden de waarheid gesproken. 29. Zij trok hem uit het water. Terug kon hij niet. Ze bleef naar hem kijken. 30. Had hij de tabletten wel goed ontcijferd ? Was dit wel echt hun boodschap ? Of had zijn verkeerde interpretatie hem hier geleid ? 31. Waren zijn interpretaties wel waar ? Of had hij de tekens verkeerd vertaald ? Waarom was hij hier ? 32. Toen begon de honger toe te slaan, zoals de tabletten hadden voorspeld. En hij geloofde het, want het was zo echt. 33. Met veel voedsel kwamen zij hem omkopen, 142 maar hij koos voor de honger. De honger leidde hem tot de verlamdheid, en de verlamdheid leidde hem tot de vergetelheid. 34. Hij wist het zeker dat hij de tekens naar waarheid had vertaald. Maar toch was er twijfel in zijn hart. Hij verkoos de honger boven de gulzigheid. 35. De rode planeet hing boven het kamp. De tabletten in zijn hoofd waren gebroken. 36. Twaalf stammen opgesloten in een pot, en die pot werd in een rivier geworpen. De tabletten waren verbroken. Hij leerde nieuwe tekens. 37. Hij was tot de onderwereld gedaald. 38. Mag ik wat van dat rode, dat rode daar ? 39. Ze bracht hem wat soep de volgende dag, vol met het rode. Hij stond op, en keek naar haar. Toen ging hij weer zitten en at van de soep. 40. De lucht was van bloed. Dat is wat ze inademden. Zij ademden bloed-lucht, de rode lucht. Mag ik wat van dat rode daar ? 41. Hij dronk van het bloed in de rivier. Zou hij dat niet doen, dan zou hij sterven. Het waren zijn lippen, en toen moest hij ze voeden. Hij was diep in hen, en toen zonk hij diep in de rivier, verdrinkende, om visioenen te krijgen. 'Drink niet !' riep hij, maar ze dronken. Hij moest ze voeden. Hij verloste zich uit hun greep, en zwom naar de oppervlakte. Hij wilde niet sterven. Hij kroop uit de rivier, maar ze trokken hem terug. Hij moest ze voeden. 42. Feti is als een toetser, een onderscheider. 43. Sukkal is de plaats van kennis door ervaring, zintuigelijkheid, epistemes in het Grieks. Het zicht kenmerkt zich door zintuigelijkheid,
143 Online Touch Home