302

punt. Zij willen niet ontwapend worden. Ook verafgoden een heleboel profeten de windafgod van het oervlees. Hetzelfde hebben ze met Jezus gedaan. 154. Wij moeten ons wassen in de bitterheid van de ziel, en in Alam, de heilige stomheid. Ook heeft de Heere vele andere jagers op ons afgezonden die ons zullen wassen en doorsteken voor dit doel. Onze oude natuur, ook onze valse geestelijke natuur, zal gebroken moeten worden. 155. De bruid is donker van huid, als de tenten van Kedar. Dit zijn de goddelijke tenten, Ohel, van de duisternis. 156. Kedar is duisternis, dus we hebben hier te maken met de duistere Ohel, de tent in de diepte van het geheimenis. Job klaagde erover dat hij door de moederschoot terecht kwam in de plaats waar haar knieen hem opwachtten, en een plaats waar hij aan de moederborst moest zuigen. Het bracht hem niets dan ellende. 157. De bruidegom is als een bundeltje myrrhe, wat bitterheid betekent, en het bracht hem tussen de borsten van zijn bruid voor de hele nacht. 158. De bruid is als een omheinde tuin, als de tuin van Eden, wat beschreven wordt als een gesloten oog, de goddelijke blindheid, een bron van Mayim, de goddelijke schepping. 159. Dan wordt er opgeroepen om naar die tuin te gaan om de vrucht daar te eten, maar dat gaat over het grootbrengen van kinderen. 160. De zondeval was waar de mens de armoe en de honger, het dierlijke, het goddelijke vasten (de ziel) verliet, en zich ging bezig houden met prosperity, de windafgod van het oervlees. Toen nam de windafgod hen over. God zond een hemelse wind als een koorts, een vergif om hen terug te brengen tot de levendmakende bitterheden van de ziel, door 302 myrrhe. 161. De windafgod moest verslagen worden, en zijn veren moesten uitgerukt worden voor de priesterlijke hoofdtooi, om de de eredienst van de tentendienst te herstellen. 162. De bruid is in het Aramees een orde van hogere goddelijke wezens. 163. Job wil terug naar de moederschoot, en in zijn pijn wilde hij wel dat hij daar altijd was gebleven, en daar was gestorven, zodat hij niet door al deze dingen heen moest gaan. Hij voelde zich levende in slavernij, en wilde wel dat hij een misgeboorte was, dat hij gewoon een gevangene zou zijn op die plaats waar hij de stem van de drijver niet zou horen. 164. Hij verlangde terug te gaan. Hij vervloekte zijn geboorte dag. Er is een plaats voordat de moederschoot je grijpt, en dat is het gekend zijn door God, wat de plaats van onderdrukking is, wetende dat God boven jou staat, als de goddelijke bruid. Hier ging ook de sobere doorheen. Eerst worden wij gevormd in het hart van de Moeder Heere, waar de overeenkomsten zijn opgetekend, waar Haar leerregels in ons worden gekerft. 165. Dit is de plaats tussen haar borsten, waar de bittere zielen hangen als bundeltjes myrrhe. Dit is de plaats van goddelijke kennis, de plaats van belijdenissen, het is de plaats van het goddelijke zien, de profetische kennis. 166. In het boek van Job staan de Onderwereld en de Vernietiger naakt, zonder bedekking, voor het Aangezicht van God. Zij zijn als Jagers op ons afgezonden om ons terug te brengen tot de diepere plaatsen van de onderwereld waar wij vandaan kwamen. 167. Job weet dat hij naakt tot die plaatsen zal wederkeren, omdat hij daar naakt vandaan is

303 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication