569

23. Hun woorden zijn kaal en trots, Hoogmoedig zijn hun rijtuigen en paarden, en hun uniformen 4. Water zal bloed worden 24. Zij zoeken altijd naar een offer, Altijd naar een vijand en een verlosser, 25. Zij zijn op jacht naar een zondebok, Zij slapen niet. 26. De dwaas slaapt nooit, Hij is altijd op, en altijd op zoek naar een ander, 27. Altijd wil hij vlees, nooit is hij verzadigd, In andermans ellende verheugt hij zich. 28. Oh, die dwazen, die zonen van het wilde beest, Oh, gij die altijd op zoek bent naar een minnaar, 29. U bent uw eigen minnaar, Gij zult wegzinken in de zee van ijs. 30. Briesend is hij op jacht naar de gevallenen, Ziedend is hij op zoek naar zondaren, 31. Naar een offer, een vijand en een verlosser, Nee, een minnaar kent hij niet, Aan stukken zal hij u verscheuren. 32. Op wie jaagt gij ? Tegen wie voert gij strijd ? 33. Tegen wie hebt gij een verbond gesloten ? 34. Tegen wie hebt gij uw boog gespannen ? 35. Een pijl gedoopt in gif, als een woord op uw mond. 36. Nu is het beest omsingeld, maar zij zijn tegen u. 37. U heeft een verbond met hen gesloten, maar het verbond was een leugen. 38. Daarom zijn speren en pijlen op u gericht. 39. Zij snijden een touw door, maar u binden zij. 40. Tegen wie strijdt gij ? Tegen wie heeft u de hand opgeheven ? 41. Tegen wie heeft u uw speer opgeheven ? 569 1. Zij rekenen niet met u. Wie met hen strijdt strijdt tegen hen. 2. Zij kennen u niet. Onder de voet zal u gelopen worden. 3. De ijstijden zullen zeker komen, want er is vals vuur. 4. En wanneer de nacht komt hebt gij de hemel nodig, om de kusten van nieuwe morgens te bereiken, 5. Ja, gij hebt Haar nodig om door wateren te gaan. 6. Bent gij ontwaakt uit de baarmoeder van ijs ? 7. Na berouw is er verlossing. Zij zegt : Dit is mijn zoon, degene die mijn baarmoeder heeft geopend. 8. Met hem ben ik verzadigd. 9. En hij zegt : Ik heb u gezocht en ben tot u gekomen. Ik heb uw baarmoeder geopend. 10. Oh, komt nader, zoon. Zij komt van een lange tocht en heeft overwonnen. 11. Hij werd geboren in de nacht, en hij werd genomen tot de troon van Amalek. 12. Het is geheel metaforisch dat gij uzelf moet onderwerpen aan wat goede principes. 13. En gij moet uiteindelijk zelf deze principes worden, zodat u het niet projecteert op iemand anders. 14. De ergste vijand is de valse vrijheid, de ongebondenheid. 15. De hemel is het ijs waarin men sterft. 16. Herhaal alles wat gij doet, opdat gij het pad vindt. 17. Het water zal bloed worden. 18. In de slachtplaats is de overwinning over de vijand. 19. Hij vlucht tot het water waarin hij verdrinkt.

570 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication