796

Ze vullen elkaar aan en toetsen elkaar ook, wat we kruistoetsen noemen in de toetswetenschappen. 73. De toetser krijgt loon, zoals de zaaier zijn oogst krijgt. 74. Er is nu een vleselijke opname gaande tot de medische god. De mens vreest moeilijke tijden, maar vreest niet de zonde. 75. De mens heeft allerlei soorten vleselijke vrees, maar is niet godvrezend. 76. De ware, hemelse opname is de opname van hemelse vreze. 77. Wij moeten besneden worden van elke aardse status, opdat we de dingen van het vlees niet volgen. 78. De menselijke kennis is niet op een lijn met de hemelse kennis, dus de mensheid verkiest op een hele andere manier dan dat de hemel verkiest. De mens hoeft hier niet te voldoen aan menselijke voorwaarden, maar aan hemelse voorwaarden. 79. Bent gij al in de hemel geweest, of leeft u allemaal van horen zeggen ? 80. Het klaagt de mensen aan. De mensheid aangeklaagd. 81. Daarom moeten wij de langste weg gaan. De korte weg is de weg die ten verderve leidt. Je voelt je dan misschien rijk en gezond, maar van binnen ben je al dood. 82. Smal is de weg die ten leven leidt. Het is een weg waarop je getreden wordt als druiven, een weg van grote verdrukking, van tranen en geschreeuw. 83. Het is een smalle, maar ook een lange weg, en het is de weg van de kennis. 796 3. Geen eer en loon van mensen zoeken 1. De tocht door de wildernis is een beeld van de opname van de ziel, en hij kan voor de hemel zijn ziel geheel uitstorten. 2. De ziel verlangt hier naar de opname tot God’s tent. Waar God’s woord is, daar is God’s tent. De hemel is hemelse literatuur. 84. De hemel is geen letterlijke plaats waar je naartoe kan gaan, maar een ontwaking. De hemel is dus een les die geleerd dient te worden. 85. Wat voedt gij mij, de voedende leegte, de voedende honger, Is het niet meer dan de rijkdommen der aarde ? Wat voedt gij mij, oh voedend minderen, tot de spelonken van het eeuwig leven, zoveel meer dan vleselijk leven ooit bieden kan. 86. Wat voedt gij mij oh aarde, ja, spelonken van een eeuwig woord, waarvan het vleselijke leven nooit heeft gehoord. 87. ‘Waar is nu je God ?’ Misschien ken je dat soort mensen ook wel in je eigen leven. Ik in ieder geval wel. Hun God is niet het geestelijke visnet, maar ze meten alles af aan aards succes en voorspoed. 88. Hun God is niet de sobere vrees, maar aardse bluf, en vleselijke zelfverzekerdheid en eigengereidheid. Ze zijn opgeblazen in hun toetsloosheid. ‘Waar is nu je God ?’ 89. Zij beseffen niet dat God de verbrokenheid is, de sobere vreze, om zo te ontwaken tot de grotere hemelse werkelijkheid.

797 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication