822

20. Zalig zijn zij die zien wat de hemel ziet. Leid mij tot een nieuw land, doe honing neerdalen op uw volk. 21. U bracht mij tot een bitter land, en de nachtvlinder ging mij voor, en bracht mij nieuwe vleugelen, om heidenen te slaan. 22. Ja, zwaar tuchtigt U hen die de afgoden volgen. U gaf mij een nieuw lied, en liet de wateren dalen. 23. Vernedert u dan voor de hemel, en wast uw gezicht. Weent dan om hen die overmatig lachen. En weest vederlicht in zoete wraak, opdat zij uw vlees niet eten en uw wonden niet bloot zien staan. 24. Aanvaard het lijden en het ijs dat zij brengen als een geschenk des hemels, opdat hemelse wateren zullen vloeien van de wonden, en gij het zoete zult zien. 25. Veelvuldig heb ik naar u uitgekeken in mijn afgrond, terwijl U als een rivier brulde en bruiste in de verte. Daar waar de uwen samenkomen, daar heb ik uw stem gehoord. 26. Geeft mij de vleugelen des hemels en de sleutels van het paradijs. Ik zal wederom binnengaan, zoals ik dat deed voorheen. 27. Ik heb de sleutelen van Uw Woord. Uw dienstknechten hebben geheimenissen gesproken. 28. Verdrukkers verbrijzelt U tegen uw gesteente. Nu zijn wij dan gekomen, tot de gebergten van de hemelen. 29. Ik vlieg hoog, op de vleugels van de hemel. 30. U bracht mij tot de dikke honing van de hemelen. Gij hebt mij gevormd en gewrocht in het verborgene, gehuld in uw geheimenissen. 31. De beesten van mijn ziel hebt gij onderworpen. Ja, steeds zal ik tot U wederkeren. 32. Laten uw woorden en gedachten mij leiden. 822 33. Morgen is er ijs, de prijs van de herfst, de winter komt. 12. Visser van de hemel 1. Wie mag naad'ren tot uw tent, Alleen wie de volharding kent. Zij die in de arena hebben gestreden, en niet blindelings vertrouwen, zullen uw vesting bouwen. 2. Wie mag op uw berg gaan, Hij wie in de arena heeft gestaan, Niet in overmoedig vertrouwen, Maar alle dingen heeft onderzocht, IJverig het werk gewrocht. 3. Wie mag er komen tot uw tent, Hij die zich op de hemel heeft afgestemd, Niet op de ijd'le dingen der aarde, Niet op het tijd'lijke zonder waarde 4. Wie mag er komen tot uw rivier, Hij die niet leeft voor slechts plezier, Maar in het leren een liefde heeft, En voor de gedachte te zondigen beeft. 5. Visser van de hemel is hij, Die mindert bij alles wat hij doet en neemt, Sober zijn woning geleemd. 13. Wie zal aan vijand's hand ontkomen 1. De vijand gaat woest tekeer als een brullend beest,

823 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication