105

zijn. Ik kan niet meer nadenken. Alles duizelt mij voor de ogen. Hier leeft valse genade, een beest. 18. Toen kwam het. De struiken namen bezit van me, alsof rivieren me overstroomden. Ik was in een droom. Ik was als Doornroosje, maar Doornroosje stierf. Ze werd door teveel doornen geprikt. Het was een deel in mij wat stierf. Ik bevond mijzelf in een wilde zee, totdat ik aanspoelde op een strand. Iemand kwam tot mij, en hielp mij op de been. Toen bracht zij mij naar haar huis. Ze glimlachte. Ik staarde naar haar. Ik kon niet denken. Alles stond stil. Ik ben nu meerdere personen. 19. Ze is een moordenaar, nogal periodiek. Ik ben te zwak om tegen haar op te staan. Ik ben nu meerdere personen. Zij heeft mij gespleten. Ik kan mezelf niet vinden tussen alle maskers. 20. Ik ben meerdere personen nu, uit elkaar getrokken, verscheurd. Zij is een moordenares. Ik ben door de verkeerde persoon gered. De enige die ik nog heb is mijn dagboek. Zij houdt mij onder schot en bedreigt me. Haar stem klinkt door mijn hele lichaam, als donder en bliksem. Ik sta in vuur. Ik sta in brand, maar dan besef ik dat ik een deel ben van een plant. Ik ben een deel van een struik, en ik groei naar boven. 21. Een plant met gele bloemen, het is als drugs. Over die brug kwam ik hier. Wie heeft mij zo gemaakt ? Er moet een uitweg uit dit doolhof zijn. Ik ben bezeten en gespleten. Ziek zijn in Suriname is 105

106 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication