106

geen pretje. Ik kon er wel in, maar niet meer uit. Het vuur der dwazen brandt hier. Als dollen dansen zij er omheen. Ik doe niet mee. Een groter kwaad is er nooit geschiedt. 22. Ik hoop dat ze nooit mijn dagboek leest. Ze schijnt er geen interesse voor te hebben, dus ik schrijf door. In de nacht heb ik wel haar dagboeken gevonden. Ze schrijft over mij. 23. Ik ben in een halve coma. Ik kan me niet goed bewegen en niet goed ademen. Het is de aanval van de plant. De struik heeft genomen, en laat haar doornen inzinken. Buiten is er donder. 24. Ik ben bang dat zij mijn dagboek leest. Daarom verdraai ik de woorden. Ik lees haar dagboeken in de nacht. Zij zijn duister. Ik denk dat ik gek wordt. Schuimbekkend rol ik op de grond, totdat ik mij weer optrek aan de lange planten met bloemen. Ik trek mezelf op aan de struik. 25. Planten met blauwe bloemen. Het paars groeit aan de randen van de rivier, als het paarse vuil. Het zijn paarse bloemen. Diep kijk ik in haar ogen en zie hetzelfde. Het is bijna als een spiegel. Ik probeer de diepte van haar ogen te zien. Het paars bedekt hier alles. Ik heb het gevoel dat ik in cirkeltjes draai. Hetzelfde is mij al eens eerder overkomen. Ik kan niet losbreken. Ik moet geholpen worden. Maar de hulp komt niet. 106

107 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication