133

hulpeloos in de woeste hand der aarde. Laat me weten wanneer gij wilt spreken. Ik ben Uw spreekbuis, als het aarden vat. 44. Vorm mij als klei, maak mij sterk in Uw hand. Maar gij hebt mij enkel zwakheid gegeven, in een droomwereld verkeer ik nu. Ik ben te zwak om op te staan, gij heilige heerinnen der nachturen. Een woesteling ben ik nu, op mijn reis heb ik nooit rust. Leer mij Uw wonden zien. Zij genezen niet snel. Ik ben genaderd tot de vulkaan. 45. Voer ons door de donk're dagen, leer ons U beter te kennen, en laat ons tot de uurheerinnen gaan. 46. Ik kan je niet zien, je bent te ver weg. Ik kan je niet horen, je stem is zo ver weg. Ik hoor alleen wat gefluister, maar wie is het, ik weet het niet. Is het Uw boodschapper, of is het slechts de wind. Gij komt overal te laat. 47. Waarom hebt gij ons weggeduwd, in duisternis zoeken wij U. Neem ons mee, straf ons niet te luid. Neem ons mee tot U. 48. Wij lopen tegen muren op, wij kunnen niets beginnen. Onze stem ketst telkens terug, ten dode opgeschreven. En gij komt altijd te laat, gij bezoekt ons in de hel. 49. Hoe kom ik daar, hoe ken ik jouw hart. Door smart, kom ik tot overig land. 50. Is daar dan geen andere weg, moeten wij voor eeuwig lijden, is daar dan geen andere ingang ? Toe, vertel me. Is tijd te overbruggen ? Waar de tijd smelt, tot een nieuw begin. 51. Ik ken je nog steeds niet, na deze nacht. Ik zie je nog steeds niet, jou, één en al pracht. Ik hoor je niet, waar ben je gebleven. Hier liggen tranen van het verleden, en mijn deken spreidt zich als de hel, 133

134 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication