16

2. DE RODE HEI 1. Hij woonde aan de rand van een bos. Het bos was tamelijk groot, en er bleek een indianenstam te wonen die een paal met een dierenkop erop aanbaden. Meestal waren dat koppen van varkens of runderen zoals buffels en bizons. Hij waarschuwde zijn kinderen altijd dat ze niet het bos moesten ingaan. Hij was te bang dat de indianen zijn kinderen wat vreemds zouden aandoen. Er gingen allerlei vreemde verhalen over deze stam in de ronde. Ze zouden vreemde dingen doen met kinderen. Bewijzen voor deze verhalen waren er niet. Maar hij wilde geen enkel risico nemen. 2. 'Je kinderen liggen al verlamd in hun bed,' zei de indiaan. 'We zijn al door de achterkant binnengekomen, en hebben hen het spinnengif toegediend.' 3. 'Spinnengif ?' vroeg hij verbaasd. Toen werd ook hij van achteren geinjecteerd met het gif, en lag al snel verlamd op de grond. Na lange tijd werd hij wakker in het indianenkamp diep in het bos. Hij lag daar vastgebonden naast zijn kinderen. Zijn kinderen waren nog steeds bewusteloos. In de verte zag hij een paal met een varkenskop erop. 4. Een indiaan kwam dichterbij. 'Aanbidden jullie die varkenskop daar ?' vroeg hij. 5. 'Kop houden,' zei de indiaan, en schopte hem een paar keer. 6. 'Nee, serieus,' zei hij. 'Ik wil weten of jullie die varkenskop daar aanbidden.' 7. 'Gaat je niks aan,' zei de indiaan, en schopte hem weer. 16

17 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication