31

21. Hij raakte diep depressief. Hij keek naar buiten, naar de bomen. De natuur was nog steeds prachtig, ja, dat wel. Zij hadden niets tegen de natuur. Hij zou hier de rest van zijn leven wel willen blijven. Waar moest hij anders naartoe ? 22. Opeens schrok hij wakker. Wat voor een drugs hadden zij hem gegeven. 23. Je wordt bestraald. Dit vormt jouw realiteit, maar het is maar een droom. Zelfs dit is een droom. 24. De jongen zei niks, maar bleef stil liggen. 25. Je droomt slechts, en je leven was een hardnekkige droom, als een hardnekkige vloeistof in je hersenen. Wat wilden ze toch van hem ? Wat voor zin had alles nog ? Of kreeg hierdoor alles weer zin ? 26. Het leek wel alsof hij van droom naar droom ging. Alsof hij in een vreemdsoortige lift zat. Waar zou de tocht eindigen ? De dromen die je op een bepaalde manier ervaart, maar als je er afstand van doet blijkt het iets anders te zijn. 27. Was dit soms weer een experiment ? De jongen wist het niet. Bestond de aarde nog wel ? Heeft de aarde wel echt bestaan, of is hij gered door buitenaardse wezens ? 28. Zie je die zwarte planeet in de verte ? Dat is de zwarte planeet. Als levend wezen dien je te leven vanuit de verborgen dingen, zoals de zwarte planeet. 31

32 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication