324

67. Door de tegenstelling raakten wij versnipperd, en werden wij als hen. 68. Als de nachtspelers zijn zij, met hun nachtlatijnen. 69. Maar jij haalt de overkant wel, waar de grote struiken groeien, 70. En nu staan zij aan de poorten, op de muren, om te verkondigen een eeuwige boodschap. 71. Hier kan ik wel jaren over schrijven, maar volg gewoon de raadsels, draai ze om ze te openen, maar weet het is allemaal zeer gevaarlijk. Wees voorzichtig, let op iedere stap, want weet dat ik eens door die brug zakte, tot een watergevecht. 72. Heus, wij komen nooit aan, maar steeds dichterbij. Oren zijn hier doof, stemmen zijn hier uitgedoofd, wachtende tot het overstroomt, diep in de fuiken, een bodemloze put. 73. En dan als in een zachte flits, als zacht stromende wateren komende vanuit het niets, nemende jou mee. 74. Of ben jij ook hongerig, mijn kind ? Hier is het lied, zoveel stemmen die naar boven bruisen, zegelen openen zich voor mijn ogen, als paden die wegvagen. Ik heb de sleutel bereikt. Het oog van de Grote opent zich, vuur komt voort, op zoek naar zoveel woorden ongehoord. Het is als zakken door een brug, het is als vallen uit een wagen. Raakt de schatten hier niet aan, ’t is beter hongerig te worden, dan te vergaderen een naam. Het oog van de Grote sluit zich weer, tranen die rollen, en je denkt te kunnen ontsnappen, maar dan brult het als een leeuw. Wie heeft toch gezegd dat zwakte is zo een sterkte. Ik zie het hier voor me liggen. Ik kan me beter niet bewegen, want dan stort alles in. 75. Zoveel tederheid als hier heb ik nog nooit gezien, maar het is 324

325 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication