393

22. De dagen in de dodencel gingen snel, en de spanning steeg, maar hij had er vrede mee. Op de dag van de terechtstelling kreeg hij een injectie. Hij voelde zijn hoofd door een tunnel heengaan. Spoedig klopte zijn hart niet meer. Hij werd dood verklaard, en alles was zwart voor zijn ogen. Alles was gestopt, alsof de tijd stil stond en bevroor. Hij kon zich niet meer bewegen, maar was zich van alles bewust. Hij voelde zich verlamd. En die verlamdheid ging alleen maar dieper. Hij liet zichzelf los, en ging met iemand mee, met een vrouw. Zo was de dood voor hem. Hij besefte dat er een keten om zijn nek was. 23. Hij zonk diep, dieper dan zijn verstand. Hij kon niet meer denken, alleen ervaren. Hij kon alleen maar kijken. Zijn gevoelens leken af te brokkelen voor zijn ogen, totdat hij niets meer voelde. Alles stond stil, alsof zijn gevoelens bevroren waren. Toen stierf hij weer. Toen begon het hem langzaam naar binnen te zuigen. Hij bleef maar kijken naar de moederschoot, als een bron van zachtheid. Was dit wat doodgaan was ? Hij zag een wit gesteente voor hem, van onvoorstelbare pracht. Het gesteente bleek zijn gedachtes te wissen, en gaf hem nieuwe gedachte-structuren. Het gesteente, ver superieur aan aards diamant. Het gesteente leek een zoetheid in hem op te wekken. 24. Hij was in de Duizen, de baarmoeder van een planeet, een planeet waar vrouwen regeerden. Het gesteente gaf hem nieuw leven, door het oude leven te vernietigen, weg te wassen. De steen was de steen van slavernij. Dit was het geheim van de Duizen. Het was allesverwoestend gesteente, maar het gaf een nieuw leven als een slaaf. Het gesteente was onverbiddelijk. Haar wetten moesten gehoorzaamd worden. 393

394 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication