395

30. In de dood vond hij de steen, de levende steen, die hem deed ademen. Hij was de rijder van de het beest, van dit woeste beest. Niemand kon hem nog stoppen. 31. Hij temde zijn beest, hij kastijdde zijn beest. Het was zijn voertuig door de dood. Er ging een ring door de neus van het beest, er gingen ringen door zijn huid. 32. Hij wilde dit woeste, wrede beest onder zijn meesterschap krijgen. Zo niet, dan zou alles verloren zijn. De noodzaak brulde in zijn gezicht. 33. Diep steekt hij in de huid van het beest om de aandacht van het beest te trekken. Hierdoor leefde hij, ook al was hij dood. Het gaf hem een nieuw leven. 34. Het was de natuur van de man om voort te komen uit de moeder, en aan de vrouw te zijn onderworpen. De mannelijke natuur zou de man maken tot een jager en een vechter, allemaal door onderworpen te zijn aan de vrouwelijke natuur, de bron van vruchtbaarheid en alle groei. Een man kon zich hierbuiten niet ontwikkelen, maar alleen prooi vallen aan corruptie en buiten zijn proporties te treden, om zo prooi te vallen aan de vrouwen van de kannibalen. Deze mannen zouden niets anders zijn dan voer voor monsters. Ze zouden als lokaas gebruikt worden om zulke beesten te vangen. 395

396 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication