396

35. Hij kwam aan in een woestijn stad. Er hing hier een vreemde lucht. Op zijn beest reed hij naar de poort, waar twee jongens de wacht hielden. Met hun speren geboden ze de jongen van zijn beest af te komen. Even later werd hij geboeid. Zij die van buiten kwamen konden alleen geboeid de stad binnenkomen. Ook waren hier slavenmarkten. De twee jongens keken hem aan, nog steeds hun speren op hem gericht. 'Kniel nu, slaaf,' zei één van de jongens. Hij knielde. Ze schopten hem in zijn buik. 36. Hij keek om zich heen. Hij kon ontsnappen, want niemand lette even op hem. Hij reed op zijn beest, maar na een tijdje merkte hij dat ze achter hem aan kwamen. Hij stak met de mesjes aan zijn hielen diep in de huid van het beest, waardoor het beest nog sneller zou gaan. Het beest ging woest tekeer. Hij kwam aan bij een ravijn. Hij was omringd door wilde beesten die steeds dichterbij kwamen. Het beest probeerde hen af te schrikken en van hem af te houden. De beesten slopen, heel langzaam. Hij keek over het ravijn. 37. De grond onder zijn voeten leek weg te brokkelen. Hij was inmiddels van zijn beest afgestapt. Het beest brulde woest tot de beesten die hem benauwden, en tot hen die dichterbij waren gekomen. 'Geef je over !' riep één van hen. 'Nooit,' dacht hij. 38. Het beest die hem beschermde brulde woest, en viel de beesten en de jongens aan. Hij leek weg te glijden, de grond nog meer afbrokkelende onder zijn voeten. Hij hoorde het gesuis van pijlen, maar hij was ver weg. Hij gleed van de rotsen af, naar beneden in het ravijn, in het stomende water. Daar verderop zag hij een brug van 396

397 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication