432

3. Maar of het waar was wist hij niet. Wel wist hij dat de dromen toen begonnen. En het liet hem niet meer los. Hij had angsten, fobieen, manies. Hij was geobsedeerd. Hij moest dit wel zijn, anders had hij het gevoel dat hij weggegrepen zou worden. Het was zijn bescherming. 4. De dromen over het hertenbloed begonnen heftiger te worden, maar het was helemaal geen hertenbloed. Het was het bloed van renbokken. Hij had hen ingehaald, of liever gezegd zijn pijlen hadden hen ingehaald, en zijn speren, en hij bekleedde zichzelf met hun vachten. Hij dronk hun bloed, en dat maakte hem juist gekker. 5. Hij had niet meer het gevoel dat hij met beide benen op de wereld stond, en dat allemaal dankzij zijn oom, die zo vreemd deed. Wie geeft nu iemand rood sap en zegt later wanneer het opgedronken is dat het hertenbloed is. Maar het was geen hertenbloed … In de dromen was het het bloed van renbokken. 6. Het oerwoud trok hem. Hij vreesde dat het hertenbloed zijn hersenen had aangetast, en dat had het ook. Zijn oom had hem misschien wel vergiftigd. 7. Hij vond dat wat engs. Het leek op een opsluiting, een gevangenisstraf, levenslang. 432

433 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication