433

8. Hij had het altijd over de beesten van de filosofie, die hij moest verslaan. Hij leek de strijd te verliezen. Zijn ouders leefden niet meer. Hij had geen goed woord voor zijn ouders over. Hij was blij dat ze dood waren, maar dit was ook niks. Een oom die hem had vergiftigd. 9. Hij moest daar dan altijd van zuchten. Hij wist dat het mis ging toen hij dat rode sap had gedronken, en toen zijn oom had gezegd dat het hertenbloed was. Het was geen hertenbloed, maar het bloed van renbokken. Misschien had zijn oom zich vergist, maar hij zat nu wel in de problemen. 10. Op een dag rende hij weg. Hij rende het oerwoud in, en keek niet meer om. Hij bleef maar rennen en rennen. Hij kwam tot een plaats waar hij niets anders kon dan huilen. Hier versleet hij zijn dagen. Levende van bessen. Het proefde naar het oude rode sap wat zijn oom hem had gegeven. Het proefde naar hertenbloed, oftewel het bloed van renbokken. Hij had hen verslagen. Hij had hen ingehaald, zijn pijlen door hun hart gejaagd, zijn speer door hun ruggen. Zij lagen nu voor hem, bloedend. Hij nam hun vachten, en leefde zoals hen, diep in de wildernis. Hij voelde zich opgejaagd zoals hen. Hij trok altijd verder, maar ging niet meer terug. 11. Hier versleet hij zijn dagen. Hier maakte hij jacht-tochten, om te overleven, want van bessen alleen kon hij niet overleven. Het waren de renbokken van filosofie, van zware geloofs-systemen. Hij wilde vrijheid hiervan, maar het leek wel alsof die vrijheid hem niet werd 433

434 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication