443

50. Even was het stil in mijn hoofd. Ik keek op naar deze reusachtige vrouw. Ze scheen geen medelijden te hebben, maar toch zei ze dat ik bij haar hoorde. Maar ik kwam er al snel achter dat ik gewoon bezit was, een slaaf, een jachts-slaaf. Ik had het koud. Ze had mij uit het water getrokken. Op een vreemde manier verwarmde ze mij. Snel trok ze mij naar een grot. Ze trok mij naar een groot vuur. Ik keek naar haar gezicht, wat nog steeds een koud gezicht was, zonder een greintje mededogen. 'Heb medelijden,' sprak ik. Ze greep haar gesel weer van haar heup en sloeg mij. 'Medelijden is verboden op Vur. Jij moet niet dom doen.' 51. Waarschijnlijk stond medelijden hier gelijk aan domheid. Weer keek ik op naar haar. 'Wat ga je met me doen ?' vroeg ik. 'Jij hier blijven,' sprak ze. 'Komtaar.' 52. Ik verstond sommige woorden van haar niet of nauwelijks. Er was ook iets met mijn hoofd gebeurd. Ik rilde nog steeds van de kou. 'IJsvarkens, jagen,' sprak ze. 53. Ik begreep dat ze leefde van de jacht. Misschien had ze mij voor iemand anders aangezien. Ik kwam toch daadwerkelijk van de aarde zoals ik me herinnerde. Ik moest voor haar knielen, en ze trok mijn kleren uit. Ze gaf mij een boog en pijlen, met een mes, en ik moest jagen. Ik moest jagen op ijsvarkens die buiten de grot leefden. Ik kwam doodziek terug in de grot met een gevangen ijsvarken. Ik moest het slachten voor haar ogen. Ik was duizelig, en koud. De kou was bijtend en snijdend, alsof ik geen vel meer op mijn botten had. Het voelde heel naakt aan, alsof ik door duizend speren was doorstoken. Ik gaf geen kik. Ik had de kracht niet meer, maar het 443

444 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication